Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 16-04-2013, ECLI:NL:GHARL:2013:2620 BZ8862, 12/00624
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 16-04-2013, ECLI:NL:GHARL:2013:2620 BZ8862, 12/00624
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 16 april 2013
- Datum publicatie
- 26 april 2013
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2013:BZ8862
- Zaaknummer
- 12/00624
Inhoudsindicatie
Leges.
Heffingsgrondslag. Gemeente maakt geraamde bouwkosten niet aannemelijk.
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 12/00624
uitspraakdatum: 16 april 2013
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
X te Z (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank te Arnhem van 6 september 2012, nummer AWB 12/1383, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Wijchen (hierna: de heffingsambtenaar)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Bij nota van 23 januari 2012 is aan belanghebbende kennisgegeven van een gevorderd bedrag van € 8.558,35 aan leges voor het in behandeling nemen van een aanvraag voor een bouwvergunning.
1.2 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak van 16 maart 2012 het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank te Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 6 september 2012 ongegrond verklaard.
1.4 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2013 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende met zijn gemachtigde alsmede de heffingsambtenaar.
1.7 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. De vaststaande feiten
2.1 Belanghebbende heeft op 21 oktober 2011 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het geheel slopen van twee warenhuizen (kassen) en het bouwen van een bedrijfshal op de percelen kadastraal bekend gemeente Q, sectie A, nummers 001 en 002, plaatselijk bekend a-straat 1 en 3.
2.2 Belanghebbende was voornemens de hal aan te wenden in een door hem geëxploiteerd/te exploiteren hoveniersbedrijf. Uit het, door belanghebbende op dit punt niet bestreden, verweerschrift in hoger beroep blijkt dat het gaat om een hal van ongeveer 11,4 meter hoog, met een oppervlakte van 2449 m², waarin zijn opgenomen een verkoopruimte van 1655 m², een productieruimte van 600 m² en een kantoor met kantine.
2.3 Bij het in behandeling nemen van de aanvraag is gebleken dat de aanvraag niet compleet was. Ook na herhaald verzoek heeft belanghebbende de aanvullende gegevens niet overgelegd. Bij besluit van 23 januari 2012 is de aanvraag buiten behandeling gesteld.
2.4 Op 23 januari 2012 heeft de heffingsambtenaar aan belanghebbende leges in rekening gebracht, blijkens de omschrijving in het verweerschrift voor het in behandeling nemen van een aanvraag voor het bouwen van een bedrijfsgebouw voor detailhandel. Bij de berekening van de bouwkosten die dienen als maatstaf voor de heffing van de leges is uitgegaan van een bedrijfshal voor op- en overslag van meer dan 7,5 meter hoog en met een inhoud van meer dan 15.000 m³. De heffingsambtenaar heeft de bouwkosten berekend op € 989.218. De legesnota is als volgt samengesteld:
Leges activiteit bouwen: 17 promille van € 989.218 € 16.816,71
Teruggaaf wegens buiten behandeling stellen: 50 percent € 8.408,36
Leges activiteit slopen € 150,00
Totaal legesbedrag € 8.558,35
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1 In geschil is of de leges terecht en tot het juiste bedrag in rekening zijn gebracht.
3.2 Belanghebbende stelt dat hij niet erop is gewezen dat, indien de aanvullende gegevens niet zouden worden overgelegd, niettemin leges zouden worden geheven. Het heffen van leges is dan in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Voorts stelt belanghebbende dat de tabel op grond waarvan de bouwkosten zijn berekend, onvolledig is en dat de bouwkosten van de door hem aangevraagde hal op een aanzienlijk lager bedrag moeten worden gesteld dan het door de heffingsambtenaar berekende bedrag.
3.3 De heffingsambtenaar stelt dat in dit geval de bouwkosten juist zijn berekend en dat het legesbedrag juist is vastgesteld. In de teruggaaf van een deel van de leges is in dit geval van buiten behandeling stellen van de aanvraag niet voorzien, doch de wel bestaande regeling is uit coulance ook hier toegepast.
3.4 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.5 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en die van de heffingsambtenaar, en tot vernietiging dan wel, naar het Hof begrijpt, vermindering van de legesnota.
3.6 De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
4.1 Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende een aanvraag heeft ingediend voor een omgevingsvergunning (activiteiten bouwen en slopen) en dat die aanvraag in behandeling is genomen. Daarmee heeft het belastbare feit als omschreven in de Legesverordening 2011 van de gemeente Z (hierna: de Verordening) zich voltrokken. Belanghebbende heeft verklaard ervan op de hoogte te zijn geweest dat het indienen (en in behandeling nemen) van de aanvraag tot het heffen van leges zou leiden.
4.2 De verschuldigdheid van leges is in de Verordening niet afhankelijk gesteld van de uitkomst van het in behandeling nemen van de aanvraag. Daarom kan de omstandigheid dat de aanvraag buiten behandeling is gesteld niet afdoen aan de juistheid van de vastgestelde leges. De Jonge voornoemd heeft verklaard dat belanghebbende tijdens een telefonisch onderhoud op 19 januari 2012 erop is gewezen dat de leges verschuldigd blijven, ook als de aanvullende informatie niet zou worden verstrekt. Maar ook als juist is de stelling van belanghebbende dat hij die informatie niet heeft gekregen, staat dat aan het opleggen van de legesnota niet in de weg. Het achterwege laten van dergelijke informatie, nog daargelaten dat de behandeling van de aanvraag plaatsvindt door andere gekwalificeerde ambtenaren dan de heffingsambtenaar, kan niet worden aangemerkt als een onzorgvuldigheid die in de weg staat aan het heffen van leges in verband met een belastbaar feit dat zich inmiddels heeft voorgedaan.
4.3 In onderdeel 2.1.1.2 van de tarieventabel die bij de Verordening behoort, zijn de bouwkosten omschreven als:
“de kosten, zoals die aan de hand van de bij deze tarieventabel behorende bijlage I en als zodanig gewaarmerkte tabel “normatieve bouwkosten 2010”, worden vastgesteld. Indien in deze tabel voor een bepaalde categorie bouwkosten geen normatieve bouwkosten zijn opgenomen, dan wordt onder bouwkosten verstaan de aannemingssom exclusief omzetbelasting, bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, van de Uniforme Administratieve Voorwaarden voor de uitvoering van werken 1989 (UAV 1989), voor het uit te voeren werk, of voor zover deze ontbreekt een raming van de bouwkosten, exclusief omzetbelasting, bedoeld in het normblad NEN 2631, uitgave 1979, of zoals dit normblad laatstelijk is vervangen. (…)”.
In onderdeel 2.5.3.1 van de tarieventabel is – onder meer – opgenomen dat, kort gezegd, bij weigering van de omgevingsvergunning aanspraak bestaat op een teruggaaf van 50 percent van de voor bouwactiviteiten verschuldigde leges.
4.4 De in de tarieventabel genoemde “tabel normatieve bouwkosten 2010” is de door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Z op 1 december 2009 vastgestelde tabel “Richtprijzen bouwwerken 2010 (prijspeil mei 2009)”, hierna te noemen de Tabel Richtprijzen. In de Tabel Richtprijzen is in onderdeel 2.4 Industriegebouwen, een groot aantal agrarische bouwwerken opgenomen alsmede een groot aantal bedrijfshallen, waaronder een “Bedrijfshal op- en overslag > 7,5 m. hoog > 15000 m³” waarvan de prijs, exclusief BTW is vastgesteld op € 404 per m². De Tabel Richtprijzen is gebaseerd op het Onderzoeksrapport Basisbedragen Gebouwen 2009 van het Nederlands Bouwkosten Instituut. Door het aannemen van de Verordening 2011 heeft de gemeenteraad de Tabel Richtprijzen geheel tot de zijne gemaakt.
4.5 Belanghebbende heeft gesteld dat de Tabel Richtprijzen onvolledig is omdat agrarische bedrijfshallen zoals de hal die hij voornemens was te bouwen, daarin niet voorkomen. Hij stelt zich op het standpunt dat de Tabel Richtprijzen op dit onderdeel kennelijk bedoeld is voor hallen op industrieterreinen waaraan geheel andere eisen worden gesteld dan aan hallen in het (agrarische) buitengebied. Bij de aanvraag zijn de bouwkosten door de architect geraamd op € 250.000 hetgeen voor een hal als door hem beoogd, reëel is. Hij wijst op door hem overgelegde berekeningen en offertes. Indien een bedrag aan bouwkosten als gesteld door de heffingsambtenaar reëel zou zijn, zou hij nimmer een aanvraag hebben ingediend omdat een dergelijke investering voor een bedrijf als het zijne volstrekt onhaalbaar is.
4.6 Gelet op de definitie van bouwkosten in de tarieventabel kunnen de bouwkosten ook anders worden bepaald dan op de voet van de Tabel Richtprijzen, namelijk indien in de Tabel Richtprijzen voor een bepaalde categorie bouwkosten (hetgeen het Hof, gelet op de context leest als: een bepaalde categorie bouwwerken) geen normatieve bouwkosten zijn opgenomen. Belanghebbende heeft gemotiveerd bestreden dat de door hem beoogde hal in de Tabel Richtprijzen is opgenomen. Alsdan rust op de heffingsambtenaar de last het tegendeel aannemelijk te maken.
4.7 Naar het oordeel van het Hof heeft de heffingsambtenaar niet aan de op hem rustende bewijslast voldaan. De heffingsambtenaar heeft de aanvraag niet overgelegd. Uit de stukken kan slechts worden afgeleid dat het gaat om een hal met een oppervlakte van 2449 m², bestaande uit een verkoopruimte van 1655 m², een productieruimte van 600 m² en voor het overige kennelijk uit kantoor en kantine. Zonder nadere toelichting, die echter ontbreekt, wordt uit de stellingen van de heffingsambtenaar niet aannemelijk dat sprake is van een “Bedrijfshal op- en overslag > 7,5 m. hoog > 15000 m³”. Gelet op de berekeningen die de heffingsambtenaar heeft gemaakt, lijkt enkel van belang geweest te zijn de hoogte van de hal en de inhoud in kubieke meters. Nu het gaat om een hoveniersbedrijf en een hal met een verkoop-, productie-, kantoor- en kantinefunctie acht het Hof echter niet op voorhand aannemelijk dat een dergelijke hal kan worden gelijkgesteld met een bedrijfshal voor op- en overslag. De door belanghebbende overgelegde becijferingen geven voldoende steun aan zijn stelling dat hij het oog had op een volstrekt andere hal dan die waarvoor de heffingsambtenaar de bouwkosten heeft vastgesteld. Feiten of omstandigheden op grond waarvan de beoogde hal kan worden aangemerkt als één van de overige bedrijfshallen die genoemd zijn in de Tabel Richtprijzen, zijn door de heffingsambtenaar niet gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt.
4.8 Uit de definitie van bouwkosten in de tarieventabel volgt dan, dat de bouwkosten moeten worden gesteld op – kort gezegd – de aannemingssom, dan wel de raming van de bouwkosten zoals bedoeld in het normblad NEN 2631. De heffingsambtenaar, op wie ook in dat geval de bewijslast rust, heeft echter geen gegevens overgelegd zodat hij ook voor dat geval niet de gehanteerde bouwkosten aannemelijk heeft gemaakt.
4.9 Belanghebbende stelt dat de bouwkosten veel lager zouden uitvallen dan door de heffingsambtenaar is vastgesteld. Hij heeft een berekening overgelegd van Advies- en tekenburo Ervé waarin de bouwkosten, exclusief BTW, zijn berekend op € 339.080, uitgaande van kengetallen “overige agrarische bedrijfsgebouwen” (2570 m² tegen een prijs van € 94) met een toeslag voor bouwkundige aanvullingen voor verkoop- en kantooractiviteiten (1850 m² tegen een prijs van € 50), aangevuld met gestelde kosten van een bouwkundige en een constructeur. In hoger beroep heeft belanghebbende een offerte overgelegd voor de bouw van de door hem beoogde hal voor een bedrag van € 250.000 exclusief BTW.
4.10 De heffingsambtenaar heeft de door belanghebbende overgelegde berekeningen betwist, onder meer met de stellingen dat niet controleerbaar is of de berekeningen gemaakt zijn conform de normbladen NEN 2631 en dat posten, al dan niet vanwege zelfwerkzaamheid, zijn weggelaten terwijl die wel tot de bouwkosten moeten worden gerekend. Belanghebbende heeft ter zitting erkend dat een aantal bouwkosten niet in de aanneemsom is begrepen. Gebleken is dat in de offerte niets is opgenomen voor de specifieke indeling van de hal zoals verkoopruimte, kantoor en kantine.
4.11 Belanghebbende heeft erkend dat leges verschuldigd zijn voor het in behandeling nemen van de aanvraag. Hij heeft slechts de heffingsmaatstaf bestreden, stellende dat de door hem beoogde hal niet in de Tabel Richtprijzen voorkomt en dat de bouwkosten door de heffingsambtenaar tot een aanzienlijk te hoog bedrag zijn vastgesteld. Belanghebbende heeft echter onvoldoende aangedragen waaruit volgt op welk bedrag de bouwkosten van de beoogde hal moeten worden vastgesteld.
4.12 Gelet op het vorenstaande, stelt het Hof de bouwkosten, rekening houdend met hetgeen partijen over en weer naar voren hebben gebracht, in goede justitie vast op € 400.000.
4.13 De heffingsambtenaar heeft gesteld dat een teruggaaf van leges naar de letter van de tekst van de Verordening en de daarbij behorende tarieventabel niet mogelijk is maar dat die teruggaaf uit coulanceoverwegingen ook in dit geval kan worden toegepast door met die teruggaaf reeds bij het vaststellen van de legesnota rekening te houden. Naar het oordeel van het Hof wekt dit standpunt vertrouwen dat ook bij een vermindering van de heffingsmaatstaf moet worden gehonoreerd.
4.14 Uit nadere stukken die door belanghebbende in hoger beroep zijn overgelegd zou kunnen worden afgeleid dat de gemeente Wijchen inmiddels het standpunt inneemt dat de bouw van een hal zoals door belanghebbende beoogd, op grond van gewijzigd inzicht omtrent de toepassing van de bestemmingsplanbepalingen, thans niet meer mogelijk is. Deze omstandigheid doet echter niet af aan de verschuldigdheid van leges in verband met het in behandeling nemen van de aanvraag.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond. De verschuldigdheid van een bedrag van € 150 aan leges wegens de aanvraag van een sloopvergunning is niet in geschil. Het Hof berekent, op grond van het vorenstaande, de verschuldigde leges op:
Leges activiteit bouwen: 17 promille van € 400.000 € 6.800,00
Teruggaaf wegens buiten behandeling stellen: 50 percent € 3.400,00
Leges activiteit slopen € 150,00
Totaal legesbedrag € 3.550,00
5. Proceskosten
Belanghebbende heeft in bezwaar niet verzocht om vergoeding van kosten. Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand ten bedrage van (1 punt à) € 472 in eerste aanleg en (2 punten à € 472 =) € 944 in hoger beroep, in totaal € 1.416. Meer of andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn gesteld noch gebleken.
6. Beslissing
Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– verklaart het tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar ingestelde beroep gegrond,
– vernietigt de uitspraak van de heffingsambtenaar,
– vermindert het aan leges gevorderde bedrag tot € 3.550,
– veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.416, en
– gelast dat de gemeente Z aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 42 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 115 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.M. Kooijmans, voorzitter, mr. R.F.C. Spek en mr. J.B.H. Röben, in tegenwoordigheid van mr. W.J.N.M. Snoijink als griffier.
De beslissing is op 16 april 2013 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(W.J.N.M. Snoijink) (J.P.M. Kooijmans)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 17 april 2013.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 – bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 – het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.