Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 02-05-2013, BZ9388, BK 12/00001 Inkomstenbelasting

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 02-05-2013, BZ9388, BK 12/00001 Inkomstenbelasting

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
2 mei 2013
Datum publicatie
6 mei 2013
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2013:BZ9388
Formele relaties
Zaaknummer
BK 12/00001 Inkomstenbelasting

Inhoudsindicatie

In hoger beroep is, evenals bij de Rechtbank, in geschil of de navorderingsaanslag terecht is opgelegd en in het bijzonder of de bijtelling vanwege het privégebruik van de Volvo terecht is. Tevens is in geschil of de boete terecht en voor een juist bedrag is opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht

Locatie Leeuwarden

nummer 12/00001

uitspraakdatum: 2 mei 2013

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 22 november 2011, nummer AWB 10/2628, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Assen (hierna: de Inspecteur)

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Aan belanghebbende is voor het jaar 2007 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.541 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.034. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 313. Bij beschikking is een boete opgelegd van € 664.

1.2 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de navorderingsaanslag, de beschikking heffingsrente en de boetebeschikking gehandhaafd.

1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Leeuwarden (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 22 november 2011, ongegrond verklaard.

1.4 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 maart 2013 te Leeuwarden. Namens de Inspecteur is verschenen A, bijgestaan door B. Belanghebbende is, hoewel daartoe uitgenodigd bij aangetekende brief van 17 januari 2013 die op 18 januari 2013 door hem in ontvangst is genomen, niet ter zitting verschenen.

1.7 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. De vaststaande feiten

2.1 Belanghebbende woont ongehuwd samen met mevrouw C. Zij hebben gekozen voor fiscaal partnerschap in het onderhavige belastingjaar. Tot het gezin behoren twee kinderen.

2.2 Belanghebbende voert een onderneming in de vorm van een eenmanszaak, genaamd D. Belanghebbende is ook onder de naam E werkzaam bij de in Duitsland gevestigde F groep.

2.3 Tot belanghebbendes ondernemingsvermogen behoort een personenauto van het merk Volvo met kenteken 00-YY-YY (hierna: de Volvo), met een cataloguswaarde van € 51.000. In privé heeft belanghebbende een Mitsubishi Pajero 1.8 GDI. Belanghebbendes partner heeft eveneens een auto.

2.4 Belanghebbende houdt voor de Volvo een kilometeradministratie bij. De gereden kilometers zijn daarin onderverdeeld in zakelijke kilometers, verhuurkilometers en privékilometers.

2.5 Tot de administratie van belanghebbende behoren twee facturen aan zijn partner, beide met dagtekening 31 december 2007:

Factuurnr. : 0000000

Huur Volvo XC70, 00-YY-YY € 1.718,74

Totaal in 2007: 9046 km à € 0,19 /km €

Inclusief brandstof

Zie specificatie

BTW 19% over € 1.633,05 € 326,56

Factuurtotaal € 2.045,30

Factuurnr. : 0000001

Huur Volvo XC70, 00-YY-YY € 400,00

Periode: 24 juli t/m 21 augustus 2007 €

Exclusief brandstof

BTW (19% over € 400,00) € 76,00

Factuurtotaal € 476,00

De factuur met nummer 0000001 betreft 3.910 gereden kilometers ten behoeve van een vakantie met het hele gezin naar Frankrijk.

2.6 Belanghebbendes aanslag IB/PVV 2007 is met dagtekening 3 juli 2009 opgelegd conform de ingediende aangifte naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 11.044 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.034.

2.7 Op 4 november 2009 heeft bij belanghebbende een boekenonderzoek plaatsgevonden. De resultaten van dit onderzoek zijn belanghebbende in het rapport met datum 30 november 2009 medegedeeld. Ten aanzien van het privégebruik van de Volvo is in het rapport vermeld:

"(…)

De auto van de onderneming wordt ook voor privé-doeleinden gebruikt. Het betreft de in eind december 2006 aangeschafte Volvo XC 70 met kenteken 00-YY-YY. Deze auto werd op de balans opgenomen.

Belastingplichtige heeft in 2007 een kilometeradministratie bijgehouden. De verreden kilometers worden in een Excel overzicht bijgehouden en onderverdeeld in zakelijk, verhuur en privé. De onder verhuur genoteerde kilometers (9.046) betreffen de verreden kilometers door de (fiscale) partner/echtgenote, mevrouw C. Gedurende het jaar zijn er een tweetal nota's voor dit gebruik uitgeschreven en voor het restant aan verreden kilometers werd per 31-12-2007 een verzamelnota uitgeschreven. In 2007 werd er 9.046 kilometer mee gereden door mevrouw C, en nog eens 3.910 kilometer door het hele gezin tijdens de zomervakantie.

Conclusie: De auto stond niet geheel ter beschikking van de onderneming. De niet voor de onderneming verreden kilometers worden gezien als overige niet zakelijk verreden kilometers. Daarom dient de bijtelling voor privé gebruik auto plaats te vinden."

2.8 De Inspecteur heeft op basis van het controlerapport het aangegeven inkomen uit werk en woning verhoogd met € 8.329 voor het privé gebruik van de Volvo. Als gevolg hiervan wijzigt de MKB-vrijstelling van € 1.228 naar € 2.060. Het gecorrigeerde verzamelinkomen 2007 wordt € 20.575; dit is in het controlerapport als volgt berekend:

“(…)

Aangifte inkomstenbelasting 2007

Vastgesteld verzamelinkomen € 13.078

Bij: meer winst correctie auto € 13.078

Af: meer MKB winstvrijstelling € - 832

Gecorrigeerd verzamelinkomen € 20.575

(…)”

2.9 In het controlerapport deelt de Inspecteur mede voornemens te zijn een vergrijpboete op te leggen ingevolge artikel 67e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) en paragraaf 25 en 27 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 (hierna: BBBB 1998). De boete is in het rapport als volgt gemotiveerd:

“(…)

De correcties betreffen het niet volledig aangeven van het privé gebruik auto. Er werd door belastingplichtige verondersteld dat de auto aan de fiscale partner kon worden verhuurd op kilometerbasis. De auto stond daarom niet uitsluitend ter beschikking van de onderneming. Van de belastingplichtige mocht worden verwacht dat hij zich zou overtuigen van de fiscale aanvaardbaarheid van de bovenbedoelde feiten en handelswijze. Hij heeft dit kennelijk nagelaten. Er is sprake van een ernstige verwijtbaarheid, gelijk te stellen met (een geval van) grove schuld. (…)".

2.10 De Inspecteur heeft de onderhavige navorderingsaanslag IB/PVV 2007 opgelegd overeenkomstig de onder 2.8 vermelde berekening.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 In hoger beroep is, evenals bij de Rechtbank, in geschil of de navorderingsaanslag terecht is opgelegd en in het bijzonder of de bijtelling vanwege het privégebruik van de Volvo terecht is. Tevens is in geschil of de boete terecht en voor een juist bedrag is opgelegd.

3.2 Belanghebbende beantwoordt de bovenstaande vragen ontkennend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar van de Inspecteur en tot vernietiging van de navorderingsaanslag, beschikking heffingsrente en boetebeschikking.

3.3 De Inspecteur beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 - vermelde vragen bevestigend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank

3.4 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan heeft de Inspecteur ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

4. Beoordeling van het geschil

Bevoegdheid tot navordering

4.1 Primair stelt belanghebbende zich op het standpunt dat de Inspecteur niet bevoegd is de onderwerpelijke navorderingsaanslag op te leggen.

4.2 Het eerste lid van artikel 16 van de AWR (tekst 2007) luidt: “Indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of tot een te laag bedrag is vastgesteld, dan wel dat een in de belastingwet voorziene vermindering, ontheffing, teruggaaf of heffingskorting ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, kan de inspecteur de te weinig geheven belasting dan wel de ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende heffingskorting navorderen. Een feit, dat de Inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is.”

4.3 Belanghebbende heeft ter zake gesteld dat zijn aangifte de informatie bevatte dat tot het bedrijfsvermogen een personenauto behoorde. Dat brengt met zich, zo stelt belanghebbende, dat de Inspecteur een nader onderzoek had moeten instellen naar eventueel privégebruik van deze personenauto en dat hij, door dat na te laten, een ambtelijk verzuim heeft gepleegd dat aan navordering in de weg staat.

4.4 Naar het oordeel van het Hof mag de Inspecteur, naar vaste jurisprudentie, bij het vaststellen van de aanslag in beginsel afgaan op de aangifte van een belastingplichtige en de juistheid van de daarbij verstrekte gegevens. De Inspecteur is slechts gehouden een nader onderzoek in te stellen indien hij, na met normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de inhoud van de aangifte, aan de juistheid van enig daarin opgenomen gegeven in redelijkheid behoorde te twijfelen dan wel indien er bijzondere omstandigheden zijn die hem reden gaven aan de juistheid van de ingediende aangifte te twijfelen (vgl. HR 7 december 2007, nr. 43489, LJN BB3465, BNB 2008/281).

4.5 Het Hof is, evenals de Rechtbank, van oordeel dat de aangifte IB/PVV 2007 van belanghebbende de Inspecteur geen aanleiding behoefde te geven om nader onderzoek naar eventueel privégebruik van de tot het ondernemingsvermogen behorende auto te verrichten. Evenmin is gebleken van enige andere omstandigheid die aanleiding geeft tot afwijking van het uitgangspunt dat de Inspecteur mocht afgaan op de juistheid van de door belanghebbende verstrekte gegevens (vgl. HR 12 maart 2010, nr. 08/04868, LJN BL7165, BNB 2010/155). Hierbij neemt het Hof in aanmerking dat de aangifte een verzorgde indruk maakte. Het Hof is derhalve van oordeel dat belanghebbendes grief dat zijn aangifte nader had moeten worden onderzocht en dat de Inspecteur door dit na te laten een ambtelijk verzuim heeft begaan, niet slaagt. Het was de Inspecteur naar het oordeel van het Hof toegestaan de navorderingsaanslag op te leggen. Belanghebbende heeft zijn stelling dat sprake was van een discriminatoire afweging te zijnen aanzien, niet aannemelijk gemaakt.

Bijtelling privégebruik auto

4.6 Uit artikel 3.20, eerste en tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (tekst 2007, hierna: de Wet) volgt dat op jaarbasis ten minste 22% van de waarde van de auto als onttrekking in aanmerking wordt genomen, indien deze de belastingplichtige ook voor privé-doeleinden ter beschikking staat. Deze onttrekking wordt ingevolge het tweede lid gesteld op nihil indien uit een rittenregistratie of anderszins blijkt dat met die auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden is gereden.

4.7 Het woord 'blijkt' in artikel 3.20 van de Wet betekent dat sluitend bewijs moet worden geleverd. Dat wil zeggen dat belanghebbende overtuigend moet aantonen dat hij in het onderhavige jaar de Volvo in totaal niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden heeft gebruikt. Belanghebbende kan dit behalve met een rittenregistratie met elk bewijsmiddel doen blijken (vgl. Hoge Raad 22 oktober 2010, nr. 10/00484, LJN BO1395, BNB 2011/22).

4.8 Uit de door belanghebbende bijgehouden rittenadministratie volgt dat de Volvo in de periode van 24 juli 2007 tot en met 21 augustus 2007 is verhuurd aan belanghebbendes partner, en dat in deze periode 3910 kilometer is gereden. De Volvo is in die periode gebruikt voor een vakantie naar Frankrijk van belanghebbende, zijn partner en hun twee kinderen.

4.9 Naar het oordeel van het Hof mist de in 4.8 bedoelde verhuur van de Volvo reële betekenis, zodat in wezen sprake is van privégebruik. Daarmee blijkt uit de rittenadministratie - wat daar verder ook van zij - dat met de Volvo op jaarbasis voor meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden is gereden. Mitsdien is de bijtelling wegens privégebruik terecht.

Boete

4.10 Op grond van het bepaalde in artikel 67e, eerste lid, van de AWR kan de Inspecteur, gelijktijdig met de vaststelling van de navorderingsaanslag, een vergrijpboete opleggen van ten hoogste 100 procent van de in het tweede lid genoemde grondslag, indien het met betrekking tot een belasting welke bij wege van aanslag wordt geheven aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige is te wijten dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven. Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt de grondslag gevormd door het bedrag van de navorderingsaanslag, voor zover dat bedrag als gevolg van opzet of de grove schuld van de belastingplichtige niet zou zijn geheven. De bewijslast dat sprake is van dergelijke gedragingen rust op de Inspecteur.

4.11 De Inspecteur heeft gesteld de boete te baseren op het feit dat belanghebbende op de hoogte was van de regeling van het privégebruik van de auto en bewust, door het presenteren van de verhuur van de auto tijdens de gezinsvakantie, een onjuiste aangifte heeft gedaan. De Inspecteur heeft dit aangemerkt als lichtvaardig gedrag en/of grove schuld van belanghebbende, hetgeen een vergrijpboete van 25% rechtvaardigt.

4.12 Naar het oordeel van het Hof heeft de Inspecteur aannemelijk gemaakt dat belanghebbende het in artikel 67e, eerste lid, van de AWR beboetbaar gestelde feit heeft begaan. Daarbij overweegt het Hof dat belanghebbende, door een deel van het privégebruik te presenteren als verhuur aan zijn partner, zonder zich vooraf te vergewissen van de fiscale houdbaarheid daarvan, dermate lichtvaardig gehandeld dat het aan belanghebbendes grove schuld te wijten is dat de aanslag tot te laag bedrag is vastgesteld, zodat de Inspecteur, met inachtneming van paragraaf 25, tweede lid, van het Besluit bestuurlijke boeten belastingdienst 1998, een vergrijpboete van 25% van de boetegrondslag, genoemd in artikel 67e, tweede lid, van de AWR, heeft kunnen opleggen. Het Hof is met de Rechtbank van oordeel dat een vergrijpboete van 25% onder de gegeven omstandigheden passend en geboden is.

4.13 Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. Nu het Hof ook overigens niet is gebleken dat de bepalingen met betrekking tot de heffingsrente onjuist zijn toegepast, is het hoger beroep ongegrond.

Slotsom

Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5. Proceskosten

Het Hof ziet geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. van Leijenhorst, voorzitter, mr. P. van der Wal en mr. J. Huiskes, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.

De beslissing is op 2 mei 2013 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(K. de Jong-Braaksma) (G.J. van Leijenhorst)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 3 mei 2013

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.