Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 02-05-2013, CA0379, 12/00421, 12/00422 en 12/00423
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 02-05-2013, CA0379, 12/00421, 12/00422 en 12/00423
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 2 mei 2013
- Datum publicatie
- 17 mei 2013
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2013:CA0379
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2014:80, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 12/00421, 12/00422 en 12/00423
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting.
Bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard ? Bekendmaking aanslagen. Ambtshalve inschrijving in GBA.
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector belastingrecht
Locatie Arnhem
nummers 12/00421, 12/00422 en 12/00423
uitspraakdatum: 2 mei 2013
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
X te Z (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 14 juni 2012, nummers AWB 11/4170, 11/4171 en 11/4172 in het geding tussen belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst te P (hierna: de Inspecteur).
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2003 tot en met 2006 (nihil)aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil. Voorts is met betrekking tot het jaar 2005 bij beschikking een verzuimboete ten bedrage van € 68 opgelegd.
1.2 Op de tegen voormelde aanslagen en boetebeschikking gerichte bezwaarschriften van belanghebbende, heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar, de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.
1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraken van de Inspecteur in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 14 juni 2012 voor de jaren 2004, 2005 en 2006 ongegrond verklaard. Met betrekking tot het jaar 2003 is het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar voor dat jaar vernietigd en is de Inspecteur opgedragen voor het jaar 2003 opnieuw uitspraak op bezwaar te doen.
1.4 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze ziet op de jaren 2004, 2005 en 2006 hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, de van de Rechtbank ontvangen dossiers die op deze zaken betrekking hebben.
1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 maart 2013 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, bijgestaan door haar gemachtigde, alsmede de Inspecteur.
1.7 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. De vaststaande feiten
2.1 Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2004, 2005 en 2006, in afwijking van de door haar ingediende aangiften, nihil-aanslagen IB/PVV opgelegd. De Inspecteur heeft daarbij tevens - impliciet - verliesvaststellingsbeschikkingen van nihil (de jaren 2004 en 2005) en een verliesverrekeningsbeschikking van nihil (het jaar 2006) vastgesteld. De Inspecteur heeft het standpunt ingenomen dat belanghebbendes activiteiten, verricht onder de naam ‘A’, geen bron van inkomen vormen. Belanghebbende is daarentegen van mening dat zij deze activiteiten binnen het kader van een onderneming heeft uitgeoefend en dat uit dien hoofde sprake is van een bron van inkomen. Zij heeft daarom de behaalde resultaten als winst uit onderneming aangegeven en daarop de zelfstandigenaftrek in mindering gebracht. Het inkomen uit werk en woning is als volgt aangegeven:
2004 2005 2006
Winst € - 1.544 € - 415 € 9.044
Zelfstandigenaftrek € - 6.585 € - 8.386 € - 8.885
Inkomen € - 8.129 € - 8.801 € 159
2.2 In haar aan de Inspecteur gerichte brief van 21 augustus 2006 heeft belanghebbende aangegeven dat zij geen toegang meer heeft tot het pand aan de a-straat 1 in Q. Dit adres was tot dat moment het adres waarnaar de belastingdienst belanghebbendes aanslagen zond.
2.3 Sedert 12 december 2006 staat belanghebbende bij de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (hierna: GBA) ingeschreven op het adres b-straat 1 in R. Deze inschrijving is ambtshalve door de gemeente geschied. De onderwerpelijke aanslagbiljetten zijn door de Inspecteur naar dit adres gezonden. Deze aanslagen zijn als volgt te specificeren:
Jaar Aanslagnummer Dagtekening
2004 01.H.46 16 november 2007
2005 02.H.56 26 september 2008
2006 03.H.66 15 oktober 2009
2.4 In haar aan de Inspecteur gerichte brief van 26 september 2008 heeft belanghebbende aangegeven dat haar postadres is: c-straat 1 in S.
2.5 Op 28 juni 2011 heeft belanghebbende van de in 2.3 vermelde aanslagen duplicaten ontvangen.
2.6 Tegen de aanslagen heeft belanghebbende bezwaarschriften ingediend die door de Inspecteur op 5 augustus 2011 zijn ontvangen.
2.7 De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard omdat de bezwaarschriften niet tijdig zouden zijn ingediend. Hiertegen heeft belanghebbende vergeefs bij de Rechtbank beroep ingesteld.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1 In geschil is of de Inspecteur terecht de bezwaren van belanghebbende niet-ontvankelijk heeft verklaard.
3.2 Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de in 2.3 bedoelde aanslagen naar een onjuist adres zijn gezonden en dat dit de Inspecteur is aan te rekenen. Naar haar mening is de wettelijke bezwaartermijn aangevangen op het moment dat de duplicaataanslagen door haar zijn ontvangen. De bezwaarschriften zijn dan tijdig ingediend en de Inspecteur heeft de bezwaren derhalve ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
3.3 De Inspecteur conformeert zich aan de uitspraak van de Rechtbank. Ter zitting heeft hij verklaard dat de in 1.1 vermelde verzuimboete van € 68 door hem ambtshalve zal worden vernietigd.
3.4 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
3.5 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot gegrondverklaring van het beroep, tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar. Zij heeft daarbij verzocht dat het Hof de zaken niet zal terugwijzen naar de Inspecteur maar deze zelf zal afdoen.
3.6 De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
4.1 Het Hof zal ervan uitgaan dat de uitspraken op bezwaar ook zien op belanghebbendes bezwaren tegen de verliesvaststelling- en verliesverrekeningsbeschikking(en) van nihil. Zoals eerder vermeld, zal de beschikking inzake de verzuimboete door de Inspecteur op grond van diens toezegging worden vernietigd.
4.2 Ingevolge artikel 3:40 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) treedt een besluit niet in werking voordat het is bekend gemaakt. De bekendmaking van een aanslag geschiedt ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 door de ontvanger door toezending of uitreiking van het door de inspecteur voor de belastingschuldige opgemaakte aanslagbiljet. In overeenstemming met het bepaalde in artikel 3:41, eerste lid, van de Awb geschiedt dit doorgaans – zoals ook in dit geval – door toezending aan de belanghebbende.
4.3 De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift tegen een aanslag, verliesvaststellings- en verrekeningsbeschikking bedraagt ingevolge artikel 6:7 van de Awb zes weken. In afwijking van artikel 6:8 van de Awb vangt de termijn voor het instellen van bezwaar op grond van het bepaalde in artikel 22j, aanhef en onderdeel a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen aan met ingang van de dag na die van dagtekening van een aanslagbiljet of van het afschrift van een voor bezwaar vatbare beschikking, tenzij de dag van dagtekening gelegen is vóór de dag van bekendmaking.
4.4 Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
4.5 Tussen partijen is niet in geschil dat de aanslagbiljetten uiterlijk op de dag van de dagtekening van de aanslagen ter post zijn bezorgd. Belanghebbende stelt echter dat de aanslagbiljetten naar het verkeerde adres zijn gezonden. Dit dient in de visie van belanghebbende tot gevolg te hebben dat de termijn voor het indienen van de bezwaarschriften is aangevangen op het moment dat de aanslagbiljetten door haar op 28 juni 2011 zijn ontvangen. Gelet hierop, dient beoordeeld te worden of de onderwerpelijke aanslagbiljetten op de voorgeschreven wijze zijn bekendgemaakt.
Met betrekking tot de aanslagen voor de jaren 2004 en 2005
4.6 Anders dan belanghebbende onder verwijzing naar Hoge Raad 15 december 2006, nr. 41.882, LJN AZ4416, BNB 2007/112 stelt, is de bezwaartermijn niet pas aangevangen op het moment dat de aanslagbiljetten door haar zijn ontvangen. Anders dan in het onderhavige geval gaat het in voornoemd arrest om een verzuimboete die pas kan worden opgelegd indien daar aan voorafgaand door de belastingplichtige op zijn adres een aanmaning is ontvangen of aangeboden.
4.7 Met betrekking tot de bekendmaking van een aanslagbiljet geldt het volgende (Hoge Raad van 5 maart 2004, nr. 39.245, LJN AO5063, BNB 2004/200 ):
“(…) Indien de bekendmaking van het aanslagbiljet geschiedt door toezending, kan in de regel ervan worden uitgegaan dat met de terpostbezorging van het aanslagbiljet de bekendmaking heeft plaatsgevonden. In een zodanig geval vangt ingevolge artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen de termijn voor het instellen van bezwaar aan met ingang van de dag na die van dagtekening van het aanslagbiljet, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van teerpostbezorging. De evenvermelde regel lijdt echter uitzondering indien de zending de belastingschuldige niet heeft bereikt en zulks het gevolg is van een fout van de belastingdienst (bijvoorbeeld een verkeerde adressering die aan de belastingdienst is te verwijten). In een zodanig geval kan niet worden gezegd dat bekendmaking van de aanslag op de voorgeschreven wijze heeft plaatsgevonden. (…)”
4.8 Nu belanghebbende heeft gesteld dat de bedoelde aanslagbiljetten haar niet eerder dan 28 juni 2011 hebben bereikt dient het Hof de vraag te beantwoorden of de in het hierboven vermelde arrest bedoelde uitzondering aan de orde is.
4.9 Vast staat dat de Inspecteur de aanslagbiljetten naar het adres b-straat 1 in R heeft gezonden. Dit betreft een adres dat vóór de terpostbezorging van de aanslagbiljetten bij de GBA ambtshalve is ingeschreven.
4.10 Als uitgangspunt heeft te gelden dat de Inspecteur als toezendadres van aanslagbiljetten het eerder genoemde GBA-adres mag hanteren. De omstandigheid dat het hier gaat om een zogenoemde ambtshalve inschrijving, doet aan dit uitgangspunt niet af. Zoals de Inspecteur onweersproken heeft gesteld zal een dergelijke inschrijving in de regel immers eerst na onderzoek naar de feitelijke toestand geschieden. Dat zulks te dezen is gebeurd, acht het Hof op grond van de door de Inspecteur ter zitting gegeven toelichting, aannemelijk. Nu belanghebbende in haar brief van 21 augustus 2006 aan de Inspecteur had gemeld geen toegang meer te hebben tot het pand a-straat 1 in Q en voorts geen nieuw woon- danwel toezendadres aan de Inspecteur of de GBA heeft doorgegeven, terwijl ze, zoals ze ter zitting van de Rechtbank en het Hof desgevraagd heeft verklaard, wel feitelijk bij iemand inwoonde, kan de Inspecteur onder deze omstandigheden geen verwijt worden gemaakt dat de aanslagbiljetten naar het adres b-straat 1 te R zijn gezonden. Dat de aanslagbiljetten belanghebbende niet uiterlijk op de in 2.3 opgenomen tabel bedoelde dagen hebben bereikt is derhalve niet het gevolg van een fout van de belastingdienst zodat de in het arrest (zie 4.7) bedoelde uitzondering niet aan de orde is.
4.11 Het voorgaande betekent dat de Rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de aanslagbiljetten op de voorgeschreven wijze zijn bekendgemaakt. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift heeft derhalve een aanvang genomen op 17 november 2007 (de aanslag IB/PVV 2004) respectievelijk op 27 september 2008 (de aanslag IB/PVV 2005). De bezwaartermijn eindigde dan op 2 januari 2008 (de aanslag IB/PVV 2004) respectievelijk op 7 november 2008 (de aanslag IB/PVV 2005). Aangezien de bezwaarschriften op 5 augustus 2011 door de Inspecteur zijn ontvangen zijn deze ruim buiten de bezwaartermijn ingediend.
4.12 Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Belanghebbende heeft ook in hoger beroep herhaald dat zij pas na ontvangst van de duplicaat aanslagbiljetten bezwaar heeft kunnen maken omdat de belastingdienst de eerder verzonden aanslagbiljetten naar een onjuist adres heeft gezonden. Naar het oordeel van het Hof had het op de weg van belanghebbende gelegen om het juiste toezend- en/of woonadres aan de gemeente of de belastingdienst door te geven. Door dit na te laten, moet reeds hierom worden geconcludeerd dat de overschrijding van de bezwaartermijn niet verschoonbaar is.
4.13 De Inspecteur heeft derhalve de bezwaren terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het hoger beroep is in zoverre ongegrond.
Met betrekking tot de aanslag voor het jaar 2006
4.14 Blijkens de in 2.4 vermelde brief heeft belanghebbende op 26 september 2008 aangegeven dat haar postadres c-straat 1 in S is. Desondanks heeft de Inspecteur het aanslagbiljet naar de b-straat 1 in R gezonden. Zoals blijkt uit het hiervoor vermelde arrest heeft dit tot gevolg dat de aanslag niet op de juiste wijze is bekendgemaakt. Dit betekent dat de bezwaartermijn is aangevangen op het moment dat het duplicaataanslagbiljet op 28 juni 2011 door belanghebbende is ontvangen. Het bezwaarschrift dat door de Inspecteur op 5 augustus 2011 is ontvangen is dan binnen de bezwaartermijn ontvangen.
4.15 Toch is het bezwaarschrift door de Inspecteur terecht niet-ontvankelijk verklaard. Met de Rechtbank is het Hof van oordeel dat belanghebbende, indien haar aangifte alsnog zou worden gevolgd, geen (processueel) belang bij het door haar ingediende bezwaar heeft, omdat het voor haar niet tot een financieel gunstiger resultaat kan leiden. Voor 2006 heeft belanghebbende namelijk € 159 aan inkomen uit werk en woning aangegeven. Dit inkomen kan niet leiden tot een lagere aanslag dan de nihil-aanslag die voor dit jaar door de Inspecteur is opgelegd. Belanghebbendes stelling dat het belang in de procedure is gelegen in een oordeel door de rechter over de kwesties: bron van inkomen, winst uit onderneming, zelfstandigenaftrek en verliesverrekeningsmogelijkheden, ziet eraan voorbij dat in fiscale zaken honorering van een bezwaar nooit kan leiden tot het verhogen van het (belastbare) inkomen uit werk en woning (vergelijk HR 15 december 2006, nr. 40.333, LJN AZ4415, BNB 2007/133). Daarom wordt de stelling verworpen.
4.16 Ook in zoverre is het hoger beroep ongegrond.
slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.
5. Kosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr. M.G.J.M. van Kempen, in tegenwoordigheid van mr. C.E. te Brake als griffier.
De beslissing is op 2 mei 2013 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(C.E. te Brake) (A.J. Kromhout)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 7 mei 2013
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij:
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.