Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 15-05-2013, CA0477, BK 11/00326 Zuiveringsheffing/ingezetenenheffing

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 15-05-2013, CA0477, BK 11/00326 Zuiveringsheffing/ingezetenenheffing

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
15 mei 2013
Datum publicatie
21 mei 2013
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2013:CA0477
Zaaknummer
BK 11/00326 Zuiveringsheffing/ingezetenenheffing

Inhoudsindicatie

In geschil is of de verhoging van het gezamenlijke bedrag van de zuiveringsheffing en de ingezetenenheffing met € 9 in 2010 en € 11 in 2011 rechtmatig is.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht

Locatie Leeuwarden

Nummer 11/00326

uitspraakdatum: 15 mei 2013

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 21 oktober 2011, nr. AWB 11/489, in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaar van het Gemeenschappelijk belastingkantoor Lococensus-Tricijn te Zwolle (hierna: de Heffingsambtenaar)

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 De Heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende met dagtekening 12 januari 2011 voor het jaar 2011 een aanslag in de zuiveringsheffing en een aanslag in de ingezetenenheffing van het waterschap Velt en Vecht (hierna tezamen: de aanslagen) opgelegd.

1.2 Belanghebbende heeft tegen de aanslagen bezwaar gemaakt. De Heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak beroep ingesteld bij de rechtsbank Zwolle-Lelystad (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 21 oktober 2011, nr. AWB 11/489, ongegrond verklaard.

1.4 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5 Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 maart 2013 te Leeuwarden. Daarbij is verschenen en gehoord A namens de Heffingsambtenaar. Belanghebbende is, met kennisgeving aan het Hof, niet verschenen.

1.7 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

1.8 Op verzoek van het Hof heeft de Heffingsambtenaar na de zitting stukken inzake de gemeenschappelijke regeling ‘Gemeenschappelijk belastingkantoor Lococensus-Tricijn’ aan het Hof gezonden. Het Hof heeft deze stukken in afschrift aan belanghebbende gezonden. Partijen hebben schriftelijk ermee ingestemd dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2. De vaststaande feiten

2.1 Belanghebbende was gedurende het jaar 2011 gebruiker van de woning a-straat 30 te Z. Vanuit de woning werden in 2011 stoffen op een riolering of een zuiveringstechnisch werk gebracht.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 In geschil is of de verhoging van het gezamenlijke bedrag van de zuiveringsheffing en de ingezetenenheffing met € 9 in 2010 en € 11 in 2011 rechtmatig is.

3.2 Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend. De Heffingsambtenaar beantwoordt de vraag bevestigend.

3.3 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan is namens de Heffingsambtenaar ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.4 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraak op bezwaar alsmede – naar het Hof begrijpt - tot vermindering van de aanslagen met in totaal € 20.

3.5 De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 Uit de onder 1.8 vermelde stukken blijkt dat het Waterschap Velt en Vecht deelneemt in de gemeenschappelijke regeling ‘Gemeenschappelijk belastingkantoor Lococensus-Tricijn’ en dat bij deze regeling een openbaar lichaam is ingesteld, te weten het Gemeenschappelijk belastingkantoor Lococensus-Tricijn. De Heffingsambtenaar is aangewezen als ambtenaar, bedoeld in artikel 124, lid 5, aanhef en onderdeel a, van de Waterschapswet voor de uitvoering van (onder meer) de zuiveringsheffing en de ingezetenenheffing. Mitsdien was de Heffingsambtenaar bevoegd de aanslagen op te leggen en uitspraak op het bezwaar van belanghebbende te doen.

4.2. Het bezwaarschrift van belanghebbende is gericht tegen zowel de aanslag in de zuiveringsheffing als de aanslag in de ingezetenenheffing. In de uitspraak op bezwaar heeft de Heffingsambtenaar de beide aanslagen gehandhaafd. In het beroepschrift heeft belanghebbende zijn grieven tegen de beide aanslagen herhaald. De Rechtbank heeft haar oordeel beperkt tot de aanslag in de aanslag in de zuiveringsheffing. Nu de Rechtbank heeft nagelaten te beslissen op de grieven van belanghebbende tegen de aanslag in de ingezetenenheffing, is het hoger beroep, voor zover het de aanslag in de ingezetenenheffing betreft, gegrond. Het Hof zal de zaak, voor zover deze de aanslag in de ingezetenenheffing betreft, terugwijzen naar de Rechtbank en de Rechtbank opdragen om alsnog op het beroep inzake de aanslag in de ingezetenenheffing te beslissen.

4.3 Met betrekking tot het hoger beroep betreffende de aanslag in de zuiveringsheffing overweegt het Hof als volgt. Niet in geschil is dat belanghebbende in 2011 belastingplichtig was voor de zuiveringsheffing en evenmin dat de Heffingsambtenaar de aanslag in de zuiveringsheffing heeft opgelegd met inachtneming van het tarief dat is opgenomen in artikel 18 van de Verordening op de zuiveringsheffing 2011. In de autonome bevoegdheid van het algemeen bestuur van het waterschap Velt en Vecht om binnen de grenzen van de wet tot heffing van de zuiveringsheffing te besluiten en daarvan – onder meer – het tarief vast te stellen, mag de rechter niet treden. Daarop geldt een uitzondering in geval komt vast te staan dat het tarief leidt tot een onredelijke en willekeurige belastingheffing die de wetgever bij de toekenning aan het waterschap van de bevoegdheid tot het heffen van de zuiveringsheffing kan hebben beoogd. De verhoging van het gezamenlijke bedrag van de zuiveringsheffing en de ingezetenenheffing met € 9 in 2010 en € 11 in 2011, is onvoldoende om enkel op grond daarvan te oordelen dat sprake is van onredelijke en willekeurige belastingheffing in de zo-even bedoelde zin. Ook overigens is daarvan niet gebleken.

Slotsom

4.5 Op grond van hetgeen onder 4.2 en 4.3 is overwogen, is het hoger beroep gegrond voor zover het de aanslag in de ingezetenenheffing betreft en ongegrond voor zover het de aanslag in de zuiveringsheffing betreft.

5. Proceskosten

Niet is niet gebleken van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en evenmin van andere kosten die volgens artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht kunnen worden begrepen in een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. Beslissing

Het Hof

- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank voor zover daarin geen beslissing is genomen op het beroep van belanghebbende tegen de ingezetenenheffing,

- wijst de zaak voor zover deze de aanslag in de ingezetenenheffing betreft terug naar de Rechtbank en bepaalt dat de Rechtbank het beroep tegen de aanslag in de ingezetenenheffing alsnog moet behandelen,

- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze het beroep tegen de aanslag in de zuiveringsheffing betreft;

- gelast dat de heffingsambtenaar belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 41 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 112 in verband met het hoger beroep bij het Hof.

Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. van Leijenhorst, voorzitter, mr. P. van der Wal en mr E. Polak, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.

De beslissing is op 15 mei 2013 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(H. de Jong) G.J. van Leijenhorst

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 16 mei 2013

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.