Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 22-05-2013, ECLI:NL:GHARL:2013:3539 CA0902, BK 11/00362 WOZ

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 22-05-2013, ECLI:NL:GHARL:2013:3539 CA0902, BK 11/00362 WOZ

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
22 mei 2013
Datum publicatie
24 mei 2013
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2013:CA0902
Zaaknummer
BK 11/00362 WOZ

Inhoudsindicatie

In geschil is de hoogte van de vergoeding van de kosten van het bezwaar en beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht

Locatie Arnhem

nummer 11/00362

uitspraakdatum: 22 mei 2013

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

Erven X te Z (hierna: belanghebbenden)

tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 19 juli 2011, nummer AWB 10/2249, in het geding tussen belanghebbenden en

de heffingsambtenaar van de gemeente Hardenberg (hierna: de heffingsambtenaar)

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 De heffingsambtenaar heeft op een verzoek op grond van artikel 28 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) bij beschikking de waarde van de onroerende zaak a-straat 31 te Z (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2009 voor het jaar 2010 vastgesteld op € 215.000.

1.2 Op het bezwaarschrift van belanghebbenden heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de vastgestelde waarde verminderd tot € 175.000 en een kostenvergoeding toegekend van € 196,13.

1.3 Belanghebbenden zijn tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de heffingsambtenaar vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de hoogte van de kostenvergoeding en de heffingsambtenaar veroordeeld in de kosten van het bewaar tot een bedrag van € 318 en in de proceskosten van het beroep tot een bedrag van € 218,50.

1.4 Belanghebbenden hebben tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2013 te Arnhem. Daarbij is verschenen en gehoord A, als de gemachtigde van belanghebbenden. De heffingsambtenaar is met kennisgeving aan het Hof niet verschenen.

1.7 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. De vaststaande feiten

2.1 De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 27 februari 2010 aan X een beschikking toegestuurd waarin hij de waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2009 voor het jaar 2010 op € 215.000 heeft vastgesteld.

2.2 Belanghebbenden zijn na het overlijden van X op 2 juni 2010 eigenaren geworden van de onroerende zaak.

2.3 Belanghebbenden hebben B (hierna: de makelaar/taxateur) opdracht gegeven de onroerende zaak te verkopen. In de agenda van de makelaar/taxateur is het volgende vermeld:

“OVERZICHT AGENDA

(...) Omschrijving Begin Eind (…) Opmerkingen (…)

(…)Waardebep. 02-06-2010 18:30 02-06-2010 19:30 (…)

a-straat 31, Z inz

WOZ en verkoop (erfgeval)

(…)Waardebep. 15-06-2010 13:30 15-06-2010 14:30 (…)

a-straat 31, Z

(…)Afspr. daar 29-07-2010 10:30 29-07-2010 10:45 (…)bord verkocht plaatsen

a-straat, Z”

2.4 Op .. juni 2010 heeft de makelaar/taxateur de onroerende zaak aangemeld bij de internetsite “C” en vanaf .. juni 2010 is de onroerende zaak hierop ten verkoop aangeboden.

2.5 Namens de belanghebbenden heeft D op 23 juni 2010 A gemachtigd namens hen in de WOZ-procedure op te treden.

2.6 De gemachtigde van belanghebbenden heeft op 25 juni 2010 aan de heffingsambtenaar verzocht een voor bezwaar vatbare beschikking te nemen op grond van artikel 28, eerste lid, van de Wet WOZ. Bij dit verzoek is tevens bezwaar gemaakt tegen de nog te nemen beschikking.

2.7 Belanghebbenden hebben dit verzoek en bezwaarschrift nadien aangevuld, waarbij zij een door de makelaar/taxateur opgestelde taxatie hebben overgelegd van 28 juni 2010. De makelaar/taxateur heeft in de taxatie opgemerkt dat de opdracht tot de taxatie is verstrekt op 24 juni 2010 en dat op dezelfde datum de onroerende zaak is opgenomen.

2.8 Op “C” staat als verkoopdatum van de onroerende zaak .. juli 2010 vermeld. De onroerende zaak is op .. september 2010 verkocht voor € 170.000.

2.9 De heffingsambtenaar heeft op 8 september 2010 bij beschikking ingevolge artikel 28 van de Wet WOZ de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum vastgesteld op € 215.000.

2.10 Bij uitspraak op bezwaar van 25 november 2010 heeft de heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak verlaagd tot € 175.000 en een kostenvergoeding vastgesteld van € 196,13.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 In geschil is de hoogte van de vergoeding van de kosten van het bezwaar en beroep.

3.2 Belanghebbenden zijn van mening dat zij recht hebben op een vergoeding van een deskundige voor vier uren tegen een uurtarief van € 50 exclusief omzetbelasting en dat de Rechtbank een wegingsfactor 0,5 in plaats van 0,25 had moeten toepassen.

3.3 De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat de taxatievergoeding kan worden toegekend op basis van twee uren en dat de vergoeding overigens kan worden bepaald in overeenstemming met de Richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties, Stcrt. 2012, 26039 (hierna: de Richtlijn).

3.4 Beide partijen hebben voor hun standpunt voorts aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan heeft de gemachtigde van belanghebbenden ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.5 Belanghebbenden concluderen tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en toekenning van een kostenvergoeding die is gebaseerd op vier uren voor de taxatie en een wegingsfactor 0,5.

3.6 De heffingsambtenaar concludeert, naar het Hof begrijpt, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze ziet op de proceskosten en toepassing van een wegingsfactor 0,5 bij het vaststellen van die proceskostenvergoeding.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en letter b, in verbinding met artikel 2, eerste lid, aanhef en letter b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Bpb) wordt de vergoeding van kosten van een deskundige vastgesteld met overeenkomstige toepassing van artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 (hierna: het Bts 2003). In artikel 15 van het Bts 2003 is bepaald dat deze bedragen worden verhoogd met de omzetbelasting die daarvoor is verschuldigd.

4.2 Na overleg tussen vertegenwoordigers van belastingkamers van de gerechtshoven en van de rechtbanken is in de Richtlijn een nadere invulling van de bepalingen in het Bpb en de Bts vastgesteld.

4.3 Belanghebbenden stellen zich op het standpunt dat de kostenvergoeding van de makelaar/taxateur op vier uren dient te worden gesteld, omdat een inpandige woningtaxatie heeft plaatsgevonden.

4.4 De heffingsambtenaar stelt dat in afwijking van de Richtlijn de kostenvergoeding voor de taxatie vastgesteld dient te worden op twee uren, namelijk de uren die de makelaar/taxateur heeft besteed aan het opstellen van het taxatierapport dat in bezwaar door belanghebbenden is overgelegd. Naar zijn mening waren de inpandige opname en de waardebepaling van de onroerende zaak al eerder verricht in het kader van de verkoop van de onroerende zaak.

4.5 Gezien de grondslag van het Bpb in artikel 8:75, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht, gaat het bij de toekenning van een vergoeding voor kosten van een deskundige allereerst erom of sprake is van kosten die de belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken.

4.6 Op belanghebbenden rust de bewijslast dat sprake is van kosten die zij redelijkerwijs hebben moeten maken. Tegenover de gemotiveerde weerspreking door de heffingsambtenaar hebben belanghebbenden naar het oordeel van het Hof niet aannemelijk gemaakt, dat de makelaar/taxateur in redelijkheid meer dan twee uren heeft besteed aan de taxatie van de onroerende zaak in verband met het maken van bezwaar tegen de WOZ-beschikking.

4.7 Hierbij overweegt het Hof dat de in de agenda, in het taxatierapport en op “C” genoemde data het standpunt van belanghebbenden niet ondersteunen dat zij de makelaar/taxateur eerst opdracht hebben gegeven de onroerende zaak voor de Wet WOZ te taxeren en vervolgens opdracht hebben gegeven voor de verkoop van de onroerende zaak. Mede gelet op de omschrijving in de agenda op 2 augustus 2010 lijkt eerder sprake van een gelijktijdig gegeven opdracht, waarbij het Hof aannemelijk acht dat de opdracht tot verkoop van de onroerende zaak bij belanghebbenden voorop zal hebben gestaan gelet op het financiële belang daarvan. Naar het oordeel van het Hof hebben belanghebbenden in redelijkheid niet meer kosten voor de taxatie hoeven maken dan de kosten van het opstellen van het taxatierapport. De daaraan bestede tijd is door de heffingsambtenaar gesteld op twee uren. Het Hof acht deze stelling van de heffingsambtenaar aannemelijk. Tussen partijen is niet in geschil dat het voor vergoeding in aanmerking komende uurtarief € 50 exclusief 19% omzetbelasting bedraagt.

4.8 De heffingsambtenaar heeft in zijn verweerschrift in hoger beroep voorts nog aangevoerd dat de makelaar/taxateur niet objectief en onafhankelijk is. Het Hof merkt deze stelling aan als onderbouwing van zijn standpunt, dat aan de verklaring van de makelaar/taxateur onvoldoende bewijskracht toekomt. Van een afzonderlijke grief is geen sprake, aangezien de heffingsambtenaar niet concludeert dat de vergoeding van de taxatiekosten geheel geweigerd moet worden.

4.9 Partijen zijn onder verwijzing naar de Richtlijn van mening dat de Rechtbank ten onrechte de wegingsfactor 0,25 (zeer licht) heeft toegepast. Nu in beroep en hoger beroep uitsluitend de proceskosten in geschil zijn en van bijzondere omstandigheden niet is gebleken, merkt het Hof het gewicht van de zaak aan als “licht” en zal daarom een wegingsfactor 0,5 toepassen voor de behandeling bij zowel de Rechtbank als het Hof. Het Hof zal de uitspraak van de Rechtbank daarom vernietigen.

Slotsom

Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5. Proceskosten

Het Hof stelt de kosten die belanghebbenden in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep hebben moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 354 (1 punt × wegingsfactor 1× € 235 voor rechtsbijstand en 2 uren × € 59,50 voor de taxatie) voor de kosten in de bezwaarfase, € 472 (2 punten × wegingsfactor 0,5× € 472) voor de kosten in eerste aanleg en € 472 (2 punten × wegingsfactor 0,5× € 472) voor de kosten in hoger beroep, in totaal derhalve op € 1.298.

6. Beslissing

Het Hof:

– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht,

– vernietigt de uitspraak van de heffingsambtenaar voor zover deze betrekking heeft op de proceskostenvergoeding,

– veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbenden tot een bedrag van € 1.298 en

– gelast dat de gemeente Hardenberg aan belanghebbenden het betaalde griffierecht van € 112 in verband met het hoger beroep bij het Hof vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.F.C. Spek, voorzitter, mr. J.P.M. Kooijmans en mr. J.B.H. Röben, in tegenwoordigheid van mr. W.J.N.M. Snoijink als griffier.

De beslissing is op 22 mei 2013 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(W.J.N.M. Snoijink) (R.F.C. Spek)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 22 mei 2013

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.