Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 22-05-2013, CA0903, BK 11/00363 WOZ

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 22-05-2013, CA0903, BK 11/00363 WOZ

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
22 mei 2013
Datum publicatie
24 mei 2013
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2013:CA0903
Zaaknummer
BK 11/00363 WOZ

Inhoudsindicatie

In geschil is de hoogte van de vergoeding van de kosten van het bezwaar en beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM – LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht

Locatie Arnhem

nummer 11/00363

uitspraakdatum: 22 mei 2013

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 5 oktober 2011, nummer AWB 11/568, in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaar van de gemeente Hardenberg (hierna: de heffingsambtenaar)

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak a-straat 19 te Z (hierna: de onroerende zaak) per waardepeildatum 1 januari 2009 voor het jaar 2010 vastgesteld op € 386.000. Tegelijk met deze beschikking is voorts de aanslag onroerendezaakbelasting 2010 (OZB) voor zover het betreft het eigenaarsgedeelte vastgesteld op € 303,78.

1.2 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de eerder vastgestelde waarde verminderd tot € 312.000, de opgelegde aanslag OZB naar het Hof begrijpt dienovereenkomstig verminderd en een bedrag van € 302,33 aan kostenvergoeding toegekend.

1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 5 oktober 2011 gegrond verklaard, de uitspraak van de heffingsambtenaar vernietigd voor zover deze ziet op de kostenvergoeding, de vergoeding voor de kosten van het bewaar vastgesteld op € 418 en de heffingsambtenaar veroordeeld tot een vergoeding van de proceskosten van het beroep van € 109,25.

1.4 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2013 te Arnhem. Daarbij is verschenen en gehoord A, als de gemachtigde van belanghebbende. De heffingsambtenaar is met kennisgeving aan het Hof niet ter zitting verschenen.

1.7 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. De vaststaande feiten

2.1 Belanghebbende heeft in bezwaar een woningtaxatie laten opstellen, waarbij de taxateur de onroerende zaak inpandig heeft opgenomen.

2.2 In het beroep bij de Rechtbank zijn uitsluitend de proceskosten in geschil. De Rechtbank heeft het aantal te vergoede uren voor de taxatie vastgesteld op vier uren en bij het vaststellen van de proceskosten van het beroep een wegingsfactor 0,25 toegepast.

2.3 Belanghebbende heeft in hoger beroep eerst bepleit dat bij de vergoeding van de taxatie rekening gehouden moet worden met vijf uren en dat de wegingsfactor voor het beroep 1,00 dient te bedragen. Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende zich geconformeerd aan de Richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties, Stcrt. 2012, 26039 (hierna: de Richtlijn).

2.4 De heffingsambtenaar heeft in zijn brief van 22 maart 2013 aan het Hof over zijn afwezigheid bij de zitting medegedeeld:

“Hierbij spelen, (…), ook financiële overwegingen een rol alsmede de verwachting dat de aanwezigheid van de gemeente op de zitting geen invloed zal hebben op de uiteindelijke beslissing van het hof. De zaken draaien inhoudelijk immers uitsluitend over de in de bezwaar- en beroepsfase toegekende kostenvergoeding en de standpunten van beide partijen zijn inmiddels achterhaald door de ‘Richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties”. Naar ik aanneem zal het hof conform deze richtlijn beslissen.”

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 In geschil is de hoogte van de vergoeding van de kosten van het bezwaar en beroep.

3.2 Beide partijen stellen zich in hoger beroep nader op het standpunt dat de proceskosten berekend dienen te worden volgens de Richtlijn.

3.3 Beide partijen concluderen tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze ziet op de proceskosten van het beroep en toepassing van een wegingsfactor 0,5 bij het vaststellen van die proceskostenvergoeding.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 Partijen zijn onder verwijzing naar de Richtlijn van mening dat de Rechtbank ten onrechte de wegingsfactor 0,25 (zeer licht) heeft toegepast. Nu in beroep en hoger beroep uitsluitend de proceskosten in geschil zijn en van bijzondere omstandigheden niet is gebleken, merkt het Hof het gewicht van de zaak aan als “licht” en zal daarom een wegingsfactor 0,5 toepassen voor de behandeling bij zowel de Rechtbank als het Hof. Het Hof zal de uitspraak van de Rechtbank daarom vernietigen.

Slotsom

Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5. Proceskosten

Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 236 (= 1 punt × wegingsfactor 0,5× € 472) voor de kosten in eerste aanleg en € 472 (= 2 punten × wegingsfactor 0,5× € 472) voor de kosten in hoger beroep, ofwel in totaal op € 708.

6. Beslissing

Het Hof:

– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, doch slechts voor zover daarbij de heffingsambtenaar is veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende in beroep,

– veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 708 en

– gelast dat de gemeente Hardenberg aan belanghebbende het in verband met het hoger beroep betaalde griffierecht van € 112 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.F.C. Spek, voorzitter, mr. J.P.M. Kooijmans en mr. J.B.H. Röben, in tegenwoordigheid van mr. W.J.N.M. Snoijink als griffier.

De beslissing is op 22 mei 2013 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(W.J.N.M. Snoijink) (R.F.C. Spek)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 22 mei 2013

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 – bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 – het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.