Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 04-06-2013, CA3144, 12-00156

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 04-06-2013, CA3144, 12-00156

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
4 juni 2013
Datum publicatie
14 juni 2013
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2013:CA3144
Zaaknummer
12-00156

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting.

Bezwaar terecht wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht

Locatie Arnhem

nummer 12/00156

uitspraakdatum: 4 juni 2013

Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 7 februari 2012, nummers AWB 09/58 en AWB 09/60, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur)

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Aan belanghebbende is voor het jaar 2005 ambtshalve een aanslag in de inkomsten¬belasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 50.000. Daarbij is bij beschikking € 1.735 aan heffingsrente in rekening gebracht. Tevens is bij beschikking een verzuimboete opgelegd van € 113.

1.2 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak het bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. Daarbij heeft hij de aanslag IB/PVV en de beschikking heffingsrente ambtshalve verminderd en de boetebeschikking gehandhaafd.

1.3 Aan belanghebbende is voor het jaar 2005 ambtshalve een aanslag ziekenfondspremie (premie Zfw) opgelegd berekend naar een premiegrondslag van € 21.050. Daarbij is bij beschikking € 149 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.4 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar belanghebbende wegens termijn overschrijding niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar, en de aanslag premie Zfw en de beschikking heffingsrente ambtshalve verminderd.

1.5 Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.

1.6 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.7 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede de nadere stukken die op 16 oktober 2012 van belanghebbende zijn ontvangen en op 17 oktober 2012 in kopie door de griffier van het Hof zijn doorgezonden aan de Inspecteur.

1.8 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 april 2013 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en de Inspecteur.

1.9 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. De vaststaande feiten

2.1 Belanghebbende was in 2005 vennoot van de vennootschap onder firma A (hierna ook: de VOF). Volgens de aangiften omzetbelasting is door de VOF in 2005 een omzet behaald van € 186.770.

2.2 Aan belanghebbende is op 28 februari 2006 voor het jaar 2005 een aangiftebiljet IB/PVV uitgereikt. Voor de indiening daarvan is geen uitstel verleend.

2.3 Belanghebbende is op 9 juni 2007 aangemaand tot het doen van aangifte. Daarbij is aan hem een reactietermijn verleend tot 2 juli 2007. Belanghebbende heeft daaraan geen gehoor gegeven.

2.4 De Inspecteur heeft met dagtekening 16 april 2008 aan belanghebbende voor het jaar 2005 een aanslag IB/PVV opgelegd naar een ambtshalve geschat belastbaar inkomen uit werk en woning van € 50.000, en – eveneens met dagtekening 16 april 2008 – aan belanghebbende voor het jaar 2005 tevens een aanslag premie Zfw opgelegd naar een premiegrondslag van € 21.050.

2.5 Op 25 juli 2008 heeft belanghebbende alsnog (elektronisch) een aangifte IB/PVV 2005 ingediend. In die aangifte is opgave gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning (tevens verzamelinkomen) van € 8.878. Deze aangifte is door de Inspecteur aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de ambtshalve opgelegde aanslagen en beschikkingen.

2.6 De Inspecteur heeft op 13 november 2008 de aanslag Zfw 2005 ambtshalve verminderd tot één berekend naar een premiegrondslag van € 7.523 (€ 8.878 -/- € 1.355) en de heffingsrente verminderd tot € 33.

2.7 Bij uitspraak op bezwaar van 14 november 2008 heeft de Inspecteur belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaren tegen de aanslag IB/PVV 2005 en de beschikkingen inzake de boete en de heffingsrente. De Inspecteur heeft de aanslag IB/PVV 2005 ambtshalve verminderd tot één berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 8.878. De daarmee samenhangende heffingsrente is daarbij verminderd tot € 97. De boetebeschikking is door de Inspecteur niet (ambtshalve) verminderd.

2.8 Ter zitting van de Rechtbank heeft de Inspecteur toegezegd de boetebeschikking te vernietigen.

2.9 De Rechtbank heeft de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard, en heeft gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht van € 39 vergoedt.

2.10 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 In hoger beroep is nog in geschil of de Inspecteur de bezwaren van belanghebbende voor zover gericht tegen de aanslagen en de beschikkingen heffingsrente, terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Indien deze vraag ontkennend moet worden beantwoord, is uitsluitend nog in geschil of belanghebbende voor het jaar 2005 in aanmerking komt voor de zelfstandigenaftrek.

3.2 Belanghebbende is van mening dat zijn in 3.1 bedoelde bezwaren door de Inspecteur ten onrechte niet-ontvankelijk zijn verklaard. Belanghebbende heeft daarnaast (ook) in hoger beroep aangevoerd dat hij voor het jaar 2005 in aanmerking komt voor zelfstandigenaftrek.

3.3 De Inspecteur is daarentegen van mening dat belanghebbende terecht niet-ontvankelijk is verklaard in zijn bezwaren. Daarnaast bestrijdt de Inspecteur de stelling van belanghebbende dat hij voor het jaar 2005 heeft voldaan aan het urencriterium, zodat toepassing van de zelfstandigenaftrek – aldus de Inspecteur – niet aan de orde is.

3.4 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.5 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, en – zo verstaat het Hof belanghebbende – tot vermindering van het belastbaar inkomen uit werk en woning en het premie-inkomen met het bedrag van de zelfstandigenaftrek.

3.6 De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 De termijn voor het instellen van beroep tegen een uitspraak van de Inspecteur bedraagt zes weken (artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: Awb). Een beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen (artikel 6:9, eerste lid, Awb). Bij verzending per post is een beroepschrift tijdig ingediend, indien het vóór het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen (artikel 6:9, tweede lid, Awb).

4.2 Artikel 6:8, eerste lid, van de Awb bepaalt dat de termijn aanvangt met ingang van de dag ná die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekend gemaakt. Artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) bepaalt dat, in afwijking van artikel 6:8 van de Awb, de termijn voor het instellen van beroep aanvangt met ingang van de dag ná die van dagtekening van de uitspraak van de inspecteur, tenzij de dag van dagtekening is gelegen voor de dag van de bekendmaking. Bekendmaking geschiedt door toezending of uitreiking aan de belanghebbende (artikel 3:41, eerste lid, Awb).

4.3 Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende verklaard per 21 juni 2007 te zijn geëmigreerd naar Zwitserland. Belanghebbende heeft zich wel laten uitschrijven uit de Gemeentelijke Basis Administratie, doch hij heeft hiervan geen mededeling gedaan aan de Inspecteur. Als correspondentieadres in Nederland heeft belanghebbende laten opnemen: B-straat 1 te Q, zijnde het woonadres van zijn ouders. Dit is ook het adres waarnaar de Inspecteur de aanslagen en beschikkingen heeft verzonden en waarop die aanslagen en beschikkingen – naar belanghebbende ter zitting van het Hof desgevraagd heeft bevestigd – ook zijn ontvangen. Belanghebbende heeft dit als volgt toegelicht. De ouders van belanghebbende verzamelden de voor belanghebbende bestemde post, welke belanghebbende bij een eerstvolgend verblijf in Nederland doornam en waarop hij dan zo nodig reageerde.

4.4 De in bezwaar bestreden aanslagen en beschikkingen zijn gedagtekend 16 april 2008 en geadresseerd aan belanghebbende op het adres B-straat 1 te Q. Onder de hiervoor onder 4.3 geschetste omstandigheden, heeft de Inspecteur de aanslagen IB/PVV 2005 en Zfw 2005 en de daarop vermelde beschikkingen naar het oordeel van het Hof terecht verzonden naar B-straat 1 te Q, zodat de bekendmaking op de juiste wijze heeft plaats gevonden. Evenmin als de Rechtbank heeft het Hof aanleiding om aan te nemen dat deze besluiten pas na 16 april 2008 zijn verzonden. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift eindigde dus op 28 mei 2008. De Inspecteur heeft op 25 juli 2008 de (elektronisch ingediende) aangifte IB/PVV 2005 van belanghebbende ontvangen. Deze aangifte is door de Inspecteur aangemerkt als bezwaarschrift gericht tegen de onderhavige aanslagen en beschikkingen. Gelet op het tijdstip waarop het bezwaarschrift door de Inspecteur is ontvangen heeft belanghebbende niet tijdig bezwaar gemaakt.

4.4 Ingevolge artikel 6:11 Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Belanghebbende heeft in dat verband bij de Rechtbank aangevoerd dat de Inspecteur hem op 28 augustus 2008 heeft toegezegd dat hij nog na het verstrijken van de bezwaartermijn een bezwaarschrift kon indienen. De Rechtbank heeft hierover overwogen:

“In het midden kan blijven of [de Inspecteur] een toezegging heeft gedaan als gesteld. Ingevolge vaste jurisprudentie kan aan een dergelijke na afloop van de bezwaartermijn gedane toezegging niet het vertrouwen worden ontleend dat [belanghebbende] in zijn bezwaar kan worden ontvangen (…). “

Het Hof acht, mede gelet op het arrest van de Hoge Raad van 2 november 2001, nr. 36.157, LJN AD8346, BNB 2002/16*, dat oordeel en de daartoe gebezigde gronden juist, en maakt deze tot zijne. Hetgeen belanghebbende overigens nog heeft aangevoerd geeft het Hof geen aanleiding tot een ander oordeel ten aanzien van de verschoonbaarheid.

4.5 De Inspecteur heeft belanghebbende derhalve terecht niet-ontvankelijk verklaard in diens bezwaren.

4.6 Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige grieven tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. Nu het Hof ook overigens niet is gebleken dat de bepalingen met betrekking tot de heffingsrente onjuist zijn toegepast, is het beroep in zoverre ongegrond.

Slotsom

Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6. Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.J.M. van Kempen, voorzitter, mr. C.M. Ettema en mr. A.J. Kromhout, in tegenwoordigheid van mr. W.J.N.M. Snoijink als griffier.

De beslissing is op 4 juni 2013 in het openbaar uitgesproken.

De griffier is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.

De voorzitter,

(M.G.J.M. van Kempen)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 – bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 – het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.