Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 30-12-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:10019, 13/00730
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 30-12-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:10019, 13/00730
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 30 december 2014
- Datum publicatie
- 7 januari 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2014:10019
- Zaaknummer
- 13/00730
Inhoudsindicatie
In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende recht heeft op vergoeding van de integrale proceskosten in bezwaar, door haar berekend op € 2.000. Subsidiair stelt belanghebbende recht te hebben op vergoeding van proceskosten conform de forfaitaire normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
nummer 13/00730
uitspraakdatum: 30 december 2014
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 13 juni 2013, nummer AWB LEE 12/1494, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Emmen (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft op 25 augustus 2011 aangifte gedaan voor belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) ter zake van de registratie van een personenauto en heeft de verschuldigde BPM ten bedrage van € 4.657 op 30 augustus 2011 voldaan.
Belanghebbende heeft op 3 oktober 2011 bezwaar gemaakt tegen de voldoening op aangifte BPM.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar gegrond verklaard, de verschuldigde BPM verminderd tot € 4.110 en belanghebbende een vergoeding wegens de in bezwaar gemaakte proceskosten toegekend van € 54,50.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. De rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank) heeft het beroep bij uitspraak van 13 juni 2013 ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. De Inspecteur heeft daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft het incidentele hoger beroep van de Inspecteur beantwoord.
Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2014 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord [A] als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede mr. [B] namens de Inspecteur, bijgestaan door mr. [C].
Partijen hebben een pleitnota overgelegd.
De Inspecteur heeft het incidentele hoger beroep ter zitting ingetrokken.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende heeft op 25 augustus 2011 aangifte BPM gedaan ter zake van de registratie van een personenauto in het kentekenregister en heeft op 30 augustus 2011 het bedrag van € 4.657 BPM voldaan, berekend aan de hand van artikel 10, lid 2, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: Wet BPM).
De gemachtigde van belanghebbende heeft namens belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de voldoening op aangifte omdat artikel 10, lid 2, Wet BPM in strijd zou zijn met het Europese gemeenschapsrecht.
De gemachtigde van belanghebbende heeft in de jaren 2010 tot en met 2012 naast het vorenbedoelde bezwaarschrift een zeer groot aantal bezwaarschriften ingediend bij de Belastingdienst. De bezwaren zien alle op de heffing van BPM ter zake van de registratie van (gebruikte) personenauto’s in het Nederlandse kentekenregister. Voormelde procedures bevatten een aantal geschilpunten, die in wisselende samenstelling voorkomen.
In alle gevallen en in elk stadium van de procedure is verzocht om vergoeding van de integrale proceskosten. De integrale proceskosten worden door de gemachtigde niet per zaak bijgehouden, maar worden door hem gesteld op de bedragen die hij vooraf met zijn cliënten heeft afgesproken op basis van no cure no pay.
In het kader van de afhandeling van het grote aantal bezwaarschriften hebben in augustus 2011, december 2011 en februari 2012 gesprekken plaatsgehad tussen de gemachtigde en de Inspecteur. Die gesprekken hebben geleid tot een vaststellingsovereenkomst ter zake van circa 60 percent van de ingediende bezwaarschriften. De gemachtigde is in de gelegenheid gesteld om te inventariseren voor welke belanghebbenden hij de bezwaren wenste te handhaven. Definitief uitsluitsel daarover heeft de gemachtigde eerst op 25 mei 2012 gegeven. De gemachtigde heeft voorzover daartoe een vaststellingsovereenkomst bestond, de betreffende bezwaren ingetrokken.
Onderwijl heeft de gemachtigde in april 2012 de Inspecteur in gebreke gesteld voor de afdoening van een honderdtal bezwaarschriften. De Inspecteur heeft ter zake van die bezwaren waarvoor geen vaststellingsovereenkomst is bereikt en waarvoor hij in gebreke is gesteld door de gemachtigde, waaronder het bezwaarschrift van belanghebbende, de bezwaarprocedure verder afgehandeld. In verband hiermee heeft de Inspecteur de gemachtigde voor diverse belanghebbenden het verzoek om overlegging van ontbrekende machtigingen gedaan. De gemachtigde heeft aan dit verzoek evenwel niet voldaan.
In het kader van de afhandeling van de bezwaarschriften hebben hoorgesprekken plaatsgevonden op 4 mei en op 15 juni 2012. Van de hoorgesprekken zijn verslagen gemaakt die aan de gemachtigde zijn overgelegd. Daarbij is de gemachtigde in de gelegenheid gesteld op de verslagen inhoudelijk te reageren.
Naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 2 maart 2012, nr. 11/00785, ECLI:NL:HR:2012:BV7393 heeft de Inspecteur het bezwaar bij uitspraak van 25 juni 2012 gegrond verklaard, de BPM verminderd en een proceskostenvergoeding aan belanghebbende toegekend van € 54,50.
Belanghebbende heeft tegen de in de uitspraak op bezwaar opgenomen proceskostenvergoeding beroep ingesteld bij de Rechtbank. Dit beroep is bij uitspraak van de Rechtbank ongegrond verklaard.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende recht heeft op vergoeding van de integrale proceskosten in bezwaar, door haar berekend op € 2.000. Subsidiair stelt belanghebbende recht te hebben op vergoeding van proceskosten conform de forfaitaire normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de proceskosten, tot een veroordeling van de Inspecteur in de vergoeding van de integrale proceskosten van het bezwaar. Voor de beroeps- en hoger beroepsfase concludeert belanghebbende tot vergoeding van de conform de forfaitaire normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht berekende proceskosten.
De Inspecteur concludeert eveneens tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, doch enkel omdat de Inspecteur zich inmiddels op het standpunt stelt dat de Inspecteur gederfde rente had behoren te vergoeden in verband met de naderhand gebleken ten onrechte geheven BPM. Voor het overige concludeert de Inspecteur tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.