Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 18-02-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:1292, 11/00167 en 11/00168
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 18-02-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:1292, 11/00167 en 11/00168
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 18 februari 2014
- Datum publicatie
- 28 februari 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2014:1292
- Zaaknummer
- 11/00167 en 11/00168
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Premieplicht volksverzekeringen. Rijnvarende?
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 11/00167 en 11/00168
uitspraakdatum: 18 februari 2014
nummer /
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van rechtbank Leeuwarden van 30 maart 2011, nummers AWB 10/1297 en 10/1298 IB/PVV, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Rijnmond/kantoor Rotterdam (hierna: de Inspecteur).
1 Ontstaan en loop van het geding
De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor de jaren 2006 en 2007 aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd en bij beschikkingen heffingsrente in rekening gebracht.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslagen en de beschikkingen. Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar afgewezen.
Belanghebbende is tegen voormelde uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij de rechtbank Leeuwarden (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Het beroepschrift tegen de uitspraak van de Rechtbank is op 12 mei 2011 ter griffie ingekomen.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De Inspecteur heeft bij brief van 23 oktober 2012 nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2012 te Arnhem. Met instemming van partijen zijn daar gezamenlijk behandeld de zaken met nummer 11/00165 tot en met 11/00170 en 11/00197. Namens belanghebbende is daar verschenen mr. [A]. Namens de Inspecteur is verschenen [B], bijgestaan door [C]. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan partijen is toegezonden.
Het Hof heeft het vooronderzoek heropend. De Inspecteur heeft bij brieven van 26 november 2012 en 25 januari 2013 nadere inlichtingen verstrekt. Belanghebbende heeft bij brief van 25 december 2012 nadere inlichtingen verstrekt.
Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 maart 2013 te Arnhem. Met instemming van partijen zijn daar gezamenlijk behandeld de zaken met nummer 11/00165 tot en met 11/00170, 11/00197, 12/00236 tot en met 12/00240 en 12/00411. Namens belanghebbende is daar verschenen mr. [A]. Namens de Inspecteur is verschenen [B], bijgestaan door [C]. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
De Rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld, waarbij belanghebbende als eiser wordt aangeduid en de Inspecteur als verweerder:
“2.1 Eiser, woonachtig in Nederland, was van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006 en van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 als kapitein werkzaam op een binnenvaartschip, het motortankschip [D] (hierna: het schip), binnen de Europese Gemeenschap, voornamelijk op de Rijn, haar zijrivieren en haar verbindingen naar open zee. Eiser was van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006 en van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 in dienstbetrekking bij [E] SA, gevestigd te Luxemburg (hierna: [E]).
Eigenaar van het schip is scheepvaartonderneming [F] te Zwijndrecht (hierna: [F]). Het schip staat in Nederland geregistreerd en is voorzien van het certificaat als bedoeld in artikel 22 van de herziene Rijnvaartakte, ondertekend te [L] op 17 oktober 1868. Op 9 augustus 2004 is door de Nederlandse bevoegde autoriteit aan de eigenaar [F] een Rijnvaartverklaring uitgereikt, waarop als exploitant zowel de naam van [F] als die van [E] is vermeld.”
Deze feiten zijn in hoger beroep niet betwist, zodat het Hof daarvan uitgaat. In aanvulling daarop stelt het Hof de volgende feiten vast.
[G], lid van het managementteam ILT/Scheepvaart van de Inspectie Leefomgeving en Transport van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, heeft bij brief van 24 juli 2012 verklaard:
“Naar aanleiding van uw verzoek van 16 juli 2012 bericht ik u over het motortankschip [D] (…) het volgende:
-
het betreft een motortankschip van 1507 ton, type C
-
Rijnvaartverklaring is afgegeven 07-09-2005
-
CVOR: 20-09-2004 en 18-11-2009 (geldig tot 25-08-2014)
-
Meetbrief: 28-07-2004 (geldig tot 28-07-2013)
(…)”
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
Tussen partijen is in geschil of belanghebbende premieplichtig is voor de volksverzekeringen. Het geschil spitst zich toe op de vragen of de ‘[D]’ tot de Rijnvaart behoort, of het bezit van een E106-verklaring dan wel het gelijkheidsbeginsel meebrengt dat belanghebbende niet is onderworpen aan de premieheffing volksverzekeringen, tot welke onderneming het schip ‘[D]’ behoort en wie de bewijslast draagt van zijn in dat kader ingenomen stelling(en).
Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Hetgeen daaraan ter zitting is toegevoegd, is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de aanslag. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.