Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 18-02-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:1293, 11/00169 en 11/00170
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 18-02-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:1293, 11/00169 en 11/00170
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 18 februari 2014
- Datum publicatie
- 28 februari 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2014:1293
- Zaaknummer
- 11/00169 en 11/00170
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Premieplicht volksverzekeringen. Rijnvarende?
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 11/169 en 11/00170
uitspraakdatum: 18 februari 2014
nummer /
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van rechtbank Leeuwarden van 30 maart 2011, nummer AWB 09/2680 en 09/2681 IB/PVV, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Rijnmond/kantoor Rotterdam (hierna: de Inspecteur).
1 Ontstaan en loop van het geding
De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor de jaren 2005 en 2006 aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd en bij beschikkingen heffingsrente in rekening gebracht.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslagen en de beschikkingen. Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de bezwaren afgewezen.
Belanghebbende is tegen voormelde uitspraken van de Inspecteur in beroep gekomen bij de rechtbank Leeuwarden (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Het beroepschrift tegen de uitspraak van de Rechtbank is op 12 mei 2013 ter griffie ingekomen.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De Inspecteur heeft bij brief van 24 oktober 2012 nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2012 te Arnhem. Met instemming van partijen zijn daar gezamenlijk behandeld de zaken met nummer 11/00165 tot en met 11/00170 en 11/00197. Namens belanghebbende is daar verschenen mr. [A]. Namens de Inspecteur is verschenen [B], bijgestaan door [C]. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan partijen is toegezonden.
Het Hof heeft het vooronderzoek heropend. De Inspecteur heeft bij brieven van 26 november 2012 en 25 januari 2013 nadere inlichtingen verstrekt. Belanghebbende heeft bij brief van 25 december 2012 nadere inlichtingen verstrekt.
Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 maart 2013 te Arnhem. Met instemming van partijen zijn daar gezamenlijk behandeld de zaken met nummer 11/00165 tot en met 11/00170, 11/00197, 12/00236 tot en met 12/00240 en 12/00411. Namens belanghebbende is daar verschenen mr. [A]. Namens de Inspecteur is verschenen [B], bijgestaan door [C]. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
De Rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld, waarbij belanghebbende als eiser wordt aangeduid en de Inspecteur als verweerder:
“2.1 Eiser, woonachtig in Nederland, was in de periode 1 januari 2005 tot en met 31 december 2006 werkzaam op een binnenvaartschip (hierna: het schip) binnen de Europese Gemeenschap, voornamelijk op de Rijn, haar zijrivieren en haar verbindingen naar open zee. Eiser was vanaf 1 januari 2005 in dienstbetrekking bij [D] SA (…) (hierna: [D]).
Het schip heette aanvankelijk [E] en is op 9 februari 2005 omgedoopt in [F]. Tot 9 februari 2005 was [G] B.V. (hierna: [G] BV) te [L] eigenaar van het schip. Op genoemde datum heeft [G] het schip verkocht aan [H] (hierna: [H]). Het schip staat in Nederland geregistreerd en is voorzien van het certificaat als bedoeld in artikel 22 van de herziene Rijnvaartakte, ondertekend te Mannheim op 17 oktober 1868. Op 9 april 2003 is door de Nederlandse bevoegde autoriteit aan [G] een Rijnvaartverklaring uitgereikt, waarop als exploitant zowel de naam van [D] als die van V.o.f. [I] [is] vermeld.
In 2004 is de V.o.f. [I] ontbonden en heeft [H] de onderneming als eenmanszaak voortgezet.”
Deze feiten zijn in hoger beroep niet betwist, zodat het Hof daarvan uitgaat. In aanvulling daarop stelt het Hof de volgende feiten vast.
Met dagtekening 9 april 2003 is namens de Minister van Verkeer en Waterstaat ten name van het schip, toen nog genaamd [E], een Rijnvaartverklaring als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet vervoer binnenvaart (Stb. 1991, 171) afgegeven. Een verzoek tot afgifte van een rijnvaartverklaring voor het motorschip onder de naam [F], ingediend door [H] en [D], is ingetrokken.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
Tussen partijen is in geschil of belanghebbende premieplichtig is voor de volksverzekeringen. Het geschil spitst zich toe op de vragen of de ‘[F]’ tot de Rijnvaart behoort, of het bezit van een E106-verklaring dan wel het gelijkheidsbeginsel meebrengt dat belanghebbende niet is onderworpen aan de premieheffing volksverzekeringen, tot welke onderneming het schip ‘[F]’ behoort en wie de bewijslast draagt van zijn in dat kader ingenomen stelling(en).
Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Hetgeen daaraan ter zitting is toegevoegd, is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de aanslag. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.