Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 18-02-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:1297, 12/00411

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 18-02-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:1297, 12/00411

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
18 februari 2014
Datum publicatie
28 februari 2014
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2014:1297
Zaaknummer
12/00411

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Premieplicht volksverzekeringen. Vestigingsplaats exploitant schip?

Uitspraak

Afdeling belastingrecht

Locatie Arnhem

nummer 12/00411

uitspraakdatum: 18 februari 2014

nummer /

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van rechtbank Arnhem van 14 juni 2012, nummer AWB 11/3869, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Rijnmond/kantoor [L] (hierna: de Inspecteur).

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2006 een aanslag in de inkomstenbelasting/‌premie volksverzekeringen opgelegd en bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag en de beschikking. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar afgewezen.

1.3.

Belanghebbende is tegen voormelde uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Het beroepschrift tegen de uitspraak van de Rechtbank is op 23 juli 2012 ter griffie ingekomen.

1.5.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

De Inspecteur heeft bij brieven van 20 februari 2013 en 5 maart 2013 nadere stukken ingediend.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 maart 2013 te Arnhem. Met instemming van partijen zijn daar gezamenlijk behandeld de zaken met nummer 11/‌00165 tot en met 11/‌00170, 11/‌00197, 12/‌00236 tot en met 12/‌00240 en 12/‌00411. Namens belanghebbende is daar verschenen mr. [A]. Namens de Inspecteur is verschenen [B], bijgestaan door [C]. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1.

De Rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld, waarbij belanghebbende als eiser wordt aangeduid en de Inspecteur als verweerder:

“2.1 Eiser heeft de Nederlandse nationaliteit en woonde in 2006 in Nederland. In dat jaar was eiser als kapitein in loondienst werkzaam op het motortankschip [D]. De eigenaar van dit schip was [E] B.V. (hierna: [E]) te [L]. Het schip was voorzien van een certificaat als bedoeld in artikel 22 van de Herziene Rijnvaartakte van 17 oktober 1868 en werd met winstoogmerk in de Rijnvaart gebruikt voor vrachtvervoer.

2.2

Eiser was in 2006 in loondienst bij [F] te Luxemburg.

2.3

Voor het motortankschip [D] is op 12 augustus 1992 door de Minister van Verkeer en Waterstaat aan [E] als eigenaar daarvan een Rijnvaartverklaring afgegeven. Op deze verklaring is bij “Exploitant” [E] GmbH te [M] ingevuld.

2.4

Voor het motortankschip [D] is op 25 november 2004 door de Minister van Verkeer en Waterstaat aan [E] als eigenaar daarvan een Rijnvaartverklaring afgegeven. Op deze verklaring is bij “Exploitant” niets ingevuld.

2.5

De Luxemburgse autoriteiten hebben aan eiser met dagtekening 15 februari 2006 een zogenoemde E-101 verklaring afgegeven. In deze verklaring is vermeld dat eiser met ingang van 1 januari 2004 in Luxemburg was verzekerd voor sociale verzekeringen en ook aldaar premies heeft betaald.

2.6

Op 25 augustus 2006 hebben de Luxemburgse autoriteiten voor het motortankschip [D] een “certificat d’exploitant” afgegeven waarop [F] staat vermeld als exploitant.

2.7

Voor het motortankschip [D] is op 14 november 2007 aan [E] als eigenaar daarvan een Rijnvaartverklaring afgegeven. Op deze verklaring is bij “Exploitant” [F] te [N] ingevuld. Deze verklaring is op 24 juli 2009 ingetrokken.

2.9

Eiser heeft voor het jaar 2006 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 46.975 en daarbij verzocht om vrijstelling van premieheffing voor de volksverzekeringen. Verweerder heeft die vrijstelling geweigerd en het belastbare inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 48.514.”

2.2.

Deze feiten zijn in hoger beroep niet betwist, zodat het Hof daarvan uitgaat. In aanvulling daarop stelt het Hof de volgende feiten vast.

2.3.

[G], Inspecteur van de Inspectie Leefomgeving en Transport van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, heeft bij brief verklaard:

“Voor het binnenvaarstschip motortankschip [D], met EU-nummer: [0000000] zijn de volgende certificaten ingevolge artikel 22 van de Herziene Rijnvaartakte afgegeven.

Verlopen certificaten:

CVOR 11-11-2003 - 10-07-2008

CVOR 27-11-2003 - 10-07-2008

CVOR 03-06-2005 - 10-07-2008

(…)”

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Tussen partijen is in geschil of belanghebbende premieplichtig is voor de volksverzekeringen. Het geschil spitst zich toe op de vragen of de ‘[D]’ tot de Rijnvaart behoort, of het bezit van een E101-verklaring dan wel het gelijkheidsbeginsel meebrengt dat belanghebbende niet is onderworpen aan de premieheffing volksverzekeringen, tot welke onderneming het schip ‘[D]’ behoort en wie de bewijslast draagt van zijn in dat kader ingenomen stelling(en).

3.2.

Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Hetgeen daaraan ter zitting is toegevoegd, is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank. De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en ongegrondverklaring van het beroep bij de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

5 Kosten

6 Beslissing