Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 25-02-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:1502, 13/00689

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 25-02-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:1502, 13/00689

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
25 februari 2014
Datum publicatie
7 maart 2014
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2014:1502
Zaaknummer
13/00689

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Vertrouwensbeginsel. Opleidingskosten verkeersvlieger. Achterwaartse verrekening?

Uitspraak

Afdeling belastingrecht

Locatie Arnhem

nummer 13/00689

uitspraakdatum: 25 februari 2014

Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 16 mei 2013, nummer AWB 12/5968, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Randmeren/kantoor Apeldoorn (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 een aanslag in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil. Daarbij is bij beschikking een bedrag van niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek vastgesteld van € 85.427.

1.2

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de aanslag en de beschikking gehandhaafd.

1.3

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 16 mei 2013 ongegrond verklaard.

1.4

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5

Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.6

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 januari 2014 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. drs. [A], als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede mr. [B] en mr. [C] namens de Inspecteur.

1.7

De gemachtigde van belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd.

1.8

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

Belanghebbende is geboren op 18 januari 1982. In de jaren vóór 2009 heeft hij in dienstbetrekking gewerkt. Op 29 januari 2009 heeft belanghebbende een overeenkomst getekend met [D] B.V. voor het volgen van een opleiding tot verkeersvlieger. Blijkens de inleidende overwegingen van de opleidingsovereenkomst heeft belanghebbende met goed gevolg de selectieprocedure doorlopen en was hij voornemens een overeenkomst te sluiten met betrekking tot de voorwaarden, waaronder de opleiding zal worden gevolgd. Volgens de opleidingsovereenkomst is de aanvangsdatum van de opleiding 19 maart 2009. De kosten voor de opleiding bedragen € 118.000. In de opleidingsovereenkomst is voorts opgenomen dat de opleider inspanningen zal verrichten die erop gericht zijn de student toegang te verlenen tot een speciale regeling met de ABN AMRO bank ter financiering van het opleidingsprogramma (artikel A.5). In artikel G.10 van de opleidingsovereenkomst is het volgende vermeld:

“(…)

10. Indien Student na ondertekening van dit contract geen financiering kan afsluiten met de ABN-AMRO bank en niet in staat geacht mag worden om de opleiding zelf te betalen zal dit contract volledig vervallen.

(…) “

2.2

Belanghebbende heeft op 10 februari 2009 een brief aan de inspecteur te Haarlem – onder wiens eenheid hij toen ressorteerde – gestuurd, waarin hij, voor zover van belang, het volgende heeft vermeld:

“(…)

Naar aanleiding van een gesprek met een van uw collega’s van de Belastingtelefoon schrijf ik u deze brief.

Op 19 maart 2009 ga ik beginnen met een opleiding tot verkeersvlieger.

Deze opleiding zal 16 tot 18 maanden duren en vindt gedeeltelijk plaats in Groot-Brittanie, Amerika en Nederland.

De opleiding is particulier en de totale opleidingskosten bedragen EUR 118.000 waarvan EUR 103.950 daadwerkelijk syllabus kosten bedragen en EUR 14.050 is gereserveerd voor accomodatie en maaltijden. Om deze kosten te kunnen opbrengen zal ik een lening afsluiten bij de ABN AMRO bank, groot EUR 118.000.

Uw collega’s informeerden mij over eventuele mogelijke aftrekbaarheid van de opleidingskosten. Aangezien ik sinds 2005 reeds een vaste baan heb zou ik graag willen weten of het mogelijk zou zijn om met terugwerkende kracht belasting af te trekken.

Graag zou ik willen weten hoe de procedure van belastingteruggaaf m.b.t. mijn vliegopleiding in zijn werk gaat. Ik zou u dankbaar zijn voor een antwoord.

(…)”

2.3

Bij brief van 12 februari 2009 heeft ABN AMRO bank aan belanghebbende naar aanleiding van diens aanvraag voor een financieringsarrangement voor de opleiding tot verkeersvlieger een kredietovereenkomst toegezonden, waarbij het aanbod van de bank geldig was tot 26 februari 2009. Belanghebbende heeft de kredietovereenkomst op 24 februari 2009 getekend.

2.4

De inspecteur van de Belastingdienst/Holland-Midden/kantoor Haarlem heeft belanghebbende bij brief van 25 februari 2009 geantwoord met betrekking tot diens vragen in de brief van 10 februari 2009. Hierin is, voor zover van belang, het volgende vermeld:

“(…)

In uw brief van 10 februari vroeg u naar de mogelijkheden van de aftrek van uw studiekosten.

In het jaar dat u de kosten maakt kunt u de kosten aftrekken, omdat u in 2009 begint kunt u deze kosten in de aangifte van 2009 aftrekken.

Er is geen maximum bedrag voor de kosten van de scholingsuitgaven.

Uw verlies uit box 1 wordt eerst verrekend met de positieve belastbare inkomens uit box 1 uit de drie voorgaande jaren (carry back). Daarna volgt verrekening met de positieve belastbare inkomens uit box 1 uit de 9 volgende jaren (carry forward).

(…)”

2.5

In het jaar 2009 heeft belanghebbende ter zake van de opleiding tot verkeersvlieger een bedrag van € 95.500 betaald. De eerste betaling van € 40.000 is geschied op 1 maart 2009.

2.6

Een adviseur heeft op 24 augustus 2010 namens belanghebbende aangifte IB/PVV 2009 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil. In de aangifte zijn de kosten van de opleiding als persoonsgebonden aftrek (‘34 Studiekosten en andere scholingsuitgaven’) opgevoerd voor een bedrag van € 103.950 (na drempel scholingsuitgaven van € 500 resteert € 103.450).

2.7

Belanghebbende heeft in oktober 2010 zijn opleiding tot verkeersvlieger met goed gevolg afgerond.

2.8

Bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV 2009 heeft de Inspecteur de door belanghebbende gedane uitgaven voor de opleiding tot verkeersvlieger als tot de persoonsgebonden aftrek behorende scholingsuitgaven in aanmerking genomen voor een bedrag van € 9.573. Tevens is bij beschikking een restant aan persoonsgebonden aftrek vastgesteld op een bedrag van € 85.427 (= € 95.500 -/- drempel ad € 500 -/- € 9.573). Hiertegen heeft belanghebbende tijdig bezwaar gemaakt. Volgens belanghebbende dient het restant van de scholingsuitgaven als een verlies uit werk en woning in aanmerking te worden genomen.

2.9

Bij uitspraak op bezwaar van 18 oktober 2012 heeft de Inspecteur het bezwaar van belanghebbende afgewezen. Impliciet heeft de Inspecteur het verlies uit werk en woning van belanghebbende in 2009 vastgesteld op nihil. Het hiertegen ingestelde beroep is door de Rechtbank ongegrond verklaard.

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

In hoger beroep is in geschil of de Inspecteur terecht heeft geweigerd het restant van de scholingsuitgaven van € 85.427 als een – verrekenbaar – verlies uit werk en woning als bedoeld in artikel 3.151, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet IB 2001) vast te stellen. Meer in het bijzonder is in geschil of de Inspecteur te dezen het in rechte te beschermen vertrouwen heeft gewekt dat het restant van de scholingsuitgaven door belanghebbende als een verlies uit werk en woning in aanmerking kan worden genomen. Belanghebbende beantwoordt de eerste vraag ontkennend en de tweede bevestigend. De Inspecteur beantwoordt de vragen in tegengestelde zin.

3.2

Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat hij recht heeft op een beschikking als bedoeld in artikel 3.151, eerste lid, van de Wet IB 2001. Belanghebbende voert daartoe aan dat het antwoord van de Inspecteur opgenomen in de brief van 25 februari 2009 moet worden aangemerkt als een toezegging. Belanghebbende heeft zijn concrete situatie immers eerst telefonisch met een medewerker van de Belastingtelefoon besproken en vervolgens de situatie in een vragenbrief voorgelegd aan de Inspecteur. Voor zover er al sprake is van een algemene toelichting, zoals de Inspecteur verdedigt, is belanghebbende van mening dat wordt voldaan aan het dispositievereiste, omdat zijns inziens sprake is van een causaal verband tussen de inlichtingen van de Inspecteur en de door hem gekozen opleidingsvorm en hij hierdoor schade heeft geleden.

3.3

De Inspecteur heeft daartegenover gesteld dat hij terecht een beschikking als bedoeld in artikel 3.151, eerste lid, van de Wet IB 2001 heeft geweigerd. De Inspecteur is de mening toegedaan dat de brief van 25 februari 2009 geen toezegging behelst doch moet worden aangemerkt als het verstrekken van algemene voorlichting. De Inspecteur stelt voorts dat belanghebbende niet is geslaagd in de op hem rustende bewijslast aannemelijk te maken dat wordt voldaan aan de voorwaarden van het dispositievereiste.

3.4

Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.

3.5

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak van de Inspecteur voor zover deze betrekking heeft op de beschikking waarin de niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek is vastgesteld en tot vernietiging van vorenbedoelde beschikking. Belanghebbende verzoekt het Hof de Inspecteur te gelasten tot het bij beschikking vaststellen van een te verrekenen verlies uit werk en woning van € 85.427 als bedoeld in artikel 3.151, eerste lid, van de Wet IB 2001. Voorts verzoekt belanghebbende tot veroordeling van de Inspecteur in de door belanghebbende gemaakte proceskosten.

3.6

De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing