Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 04-03-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:1896, 13/00608

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 04-03-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:1896, 13/00608

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
4 maart 2014
Datum publicatie
14 maart 2014
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2014:1896
Zaaknummer
13/00608

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Aftrek kosten van levensonderhoud kind. Gedrongenheid. Bewijs.

Uitspraak

Afdeling belastingrecht

Locatie Arnhem

nummer 13/00608

uitspraakdatum: 4 maart 2014

Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 25 april 2013, nummer AWB 12/5262, 

in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

Aan belanghebbende is voor het jaar 2008 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.708. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 197.

1.2

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.

1.3

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5

Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.

1.6

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 februari 2014 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord namens de Inspecteur, [A] bijgestaan door mr. [B]. Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief van 3 december 2013 uitgenodigd voor het bijwonen van de zitting op 6 februari 2014 om 11.45 uur te Arnhem. Tot de stukken van het geding behoren een afschrift van deze uitnodiging, gericht aan het door belanghebbende opgegeven adres, alsmede een van PostNL afkomstige ontvangstbevestiging waaruit blijkt dat de uitnodiging op 4 december 2013 aan belanghebbende is uitgereikt en dat door belanghebbende voor de ontvangst ervan is getekend.

1.7

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

Belanghebbende, geboren op 15 juni 1949, heeft gedurende het jaar 2008 samengewoond met [C] (overleden op 6 augustus 2010; hierna de partner) en haar zoon, [D] (geboren op 12 februari 1983; hierna: de zoon).

2.2

Belanghebbende heeft in 2008 werkzaamheden verricht voor [E] BV (hierna: [E]). Voorts staat een eenmanszaak van belanghebbende, onder de naam “[F]”, ingeschreven in het register van de Kamer van Koophandel.

2.3

Belanghebbende heeft in het jaar 2008, naast een uitkering van € 1.296 van het UWV, een inkomen genoten van € 17.459 ter zake van de voor [E] verrichte werkzaamheden. Hierop is door [E] een bedrag van € 2.609 aan loonbelasting/premie volksverzekeringen ingehouden. Deze bedragen zijn door belanghebbende in zijn aangifte vermeld onder “Loon, uitkering ZW, en andere inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking”.

2.4

Belanghebbende heeft verder in zijn aangifte als kosten bij resultaat uit overige werkzaamheden een bedrag vermeld van € 2.347. Deze kosten hebben betrekking op de door belanghebbende voor [E] verrichte werkzaamheden. Van dit bedrag ziet € 1.047 op door belanghebbende van [E] ontvangen en aan vervangers doorbetaalde vergoedingen.

2.5

In het jaar 2008 volgde de zoon geen schoolopleiding of studie. De zoon heeft in 2008 geen inkomsten uit dienstbetrekking genoten. Ook heeft hij geen uitkering krachtens de Wet werk en bijstand aangevraagd.

2.6

In zijn aangifte heeft belanghebbende aftrek vanwege kosten van levensonderhoud voor de zoon in aanmerking genomen voor een bedrag van € 2.760, zijnde vier kwartalen van € 690.

2.7

De Inspecteur heeft de aangifte van belanghebbende gecorrigeerd, en van de door belanghebbende geclaimde kosten alleen de aan vervangers doorbetaalde vergoedingen ad € 1.047 in aftrek toegelaten. De aftrek van het restant van de kosten (€ 1.300) heeft de Inspecteur geweigerd. De uitgaven van levensonderhoud heeft de Inspecteur in het geheel niet in aftrek toegestaan.

2.8

De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 10 september 2012 de bezwaren van belanghebbende afgewezen. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken bij brief van 19 oktober 2012 beroep ingesteld bij de Rechtbank.

2.9

De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard. Zij heeft daarbij geoordeeld dat de arbeidsverhouding van belanghebbende tot [E] dient te worden aangemerkt als een fictieve dienstbetrekking, zodat belanghebbende niet in aanmerking komt voor kostenaftrek. Voorts heeft de Rechtbank geoordeeld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zich redelijkerwijs gedrongen heeft kunnen voelen de uitgaven ten behoeve van zijn zoon voor zijn rekening te nemen.

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende recht heeft op aftrek van kosten (€ 1.300) gemaakt in verband met zijn werkzaamheden voor [E]. Tevens is in geschil of belanghebbende in aanmerking komt voor een persoonsgebonden aftrek van uitgaven voor levensonderhoud van de zoon.

3.2

Belanghebbende beantwoordt beide vragen bevestigend. Hij stelt zich daarbij op het standpunt – zo begrijpt het Hof belanghebbende – dat hij de werkzaamheden voor [E] uitoefent in het kader van een door hem gedreven onderneming, dan wel dat deze dienen te worden aangemerkt als een overige werkzaamheid, en dat van een fictieve dienstbetrekking geen sprake is. Daarnaast stelt belanghebbende zich op het standpunt dat hij zich redelijkerwijs gedrongen kon voelen tot het doen van uitgaven voor levensonderhoud van de zoon.

3.3

De Inspecteur beantwoordt beide vragen ontkennend. Hij stelt dat de Rechtbank de arbeidsverhouding van belanghebbende bij [E] terecht heeft aangemerkt als een fictieve dienstbetrekking. Aftrek van kosten is dan niet aan de orde. Ook de aftrek van de uitgaven van levensonderhoud voor de zoon is door de Rechtbank op goede gronden geweigerd. De Inspecteur beroept zich, subsidiair, op interne compensatie.

3.4

Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan heeft de Inspecteur ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.

3.5

Belanghebbende concludeert – zo begrijpt het Hof belanghebbende – tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, en tot vernietiging van de uitspraken van de Inspecteur en tot vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.648 en tot een dienovereenkomstige vermindering van de in rekening gebrachte heffingsrente.

3.6

De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing