Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 18-03-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:2264, 13/00283
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 18-03-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:2264, 13/00283
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 18 maart 2014
- Datum publicatie
- 28 maart 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2014:2264
- Zaaknummer
- 13/00283
Inhoudsindicatie
Algemeen. Rechtbank verklaart bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk. Terugwijzing zaak naar rechtbank.
Uitspraak
afdeling belastingrecht
locatie Arnhem
nummer: 13/00283
uitspraakdatum: 18 maart 2014
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (Spanje) (hierna: belanghebbende)
en het incidentele hoger beroep van de inspecteur van de Belastingdienst/Amsterdam (hierna: de Inspecteur) tegen
de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland van 24 januari 2013, nummer AWB 12/1595 in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2008 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit woning en werk van € 330.866 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 24.105. Daarbij is voor een bedrag van € 6.515 heffingsrente in rekening gebracht. Ook is daarbij een verzuimboete van € 226 opgelegd.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslag IB/PVV voor het jaar 2008, de heffingsrente- en boetebeschikking gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem, thans rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en heeft het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard. Daarbij is de Inspecteur veroordeeld tot het vergoeden van door belanghebbende gemaakte proceskosten.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 december 2013 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en zijn advocaat mr. [A], alsmede, namens de Inspecteur, mr. [B], bijgestaan door mr. [C].
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende is op 25 januari 2012 failliet verklaard.
De Inspecteur heeft belanghebbende ambtshalve een aanslag IB/PVV voor het jaar 2008 opgelegd, nadat hij had geconstateerd dat belanghebbende, na daartoe te zijn uitgenodigd en vervolgens schriftelijk te zijn aangemaand, geen aangifte IB/PVV voor dat jaar had ingediend. Aan belanghebbende is door de Inspecteur op dat moment niet medegedeeld op welke wijze hij de belastbare inkomens uit werk en woning en uit sparen en beleggen heeft bepaald.
Namens belanghebbende is door zijn advocaat mr. [D], werkzaam bij [E], op 15 december 2011 een bezwaarschrift ingediend. De inhoud hiervan luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Hierbij maak ik namens client, de heer [X], bezwaar tegen bovengenoemde ambtshalve aanslag ad. € 65.971, inclusief € 6.515,- heffingsrente. Een afschrift van deze aanslag treft u bijgaand aan.
Vriendelijk verzoek ik u uitstel te verlenen voor de motivering van het onderhavige bezwaarschrift. Tevens verzoek ik u hangende de bezwaarprocedure uitstel van betaling te verlenen voor het te betalen bedrag ad. € 65.971,-. Tot slot verzoek ik u de proceskosten te vergoeden die client redelijkerwijs heeft moeten maken.”
De Inspecteur heeft in zijn brief van 9 februari 2012 gericht aan belanghebbende, maar voorzien van de adresgegevens van belanghebbendes curator, gevraagd om een motivering van het hiervoor opgenomen bezwaarschrift. Weliswaar vermeldt de brief dat het een herhaald verzoek betrof, maar de Inspecteur heeft ter zitting bij het Hof verklaard dat aan het verzoek van 9 februari 2012 geen ander verzoek is voorafgegaan. [D] is sinds 9 februari 2012 niet meer namens belanghebbende opgetreden. In de brief van 9 februari 2012 heeft de Inspecteur belanghebbende er voorts op gewezen dat het bezwaarschrift ongegrond kan worden verklaard indien belanghebbende het bezwaarschrift niet binnen twee weken nader zal motiveren.
Met dagtekening 29 februari 2012 heeft de Inspecteur met betrekking tot de onderwerpelijke aanslag uitspraak op bezwaar gedaan. De Inspecteur heeft belanghebbendes bezwaar ongegrond verklaard omdat het bezwaarschrift niet is gemotiveerd.
Belanghebbende is tegen deze uitspraak bij de Rechtbank in beroep gekomen. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard omdat de Inspecteur heeft verzuimd het bezwaar, vanwege het niet motiveren van het bezwaarschrift, niet-ontvankelijk te verklaren en heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is primair of het onderhavige hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat – aldus de Inspecteur – belanghebbende met het instellen van het hoger beroep misbruik van procesrecht heeft gemaakt. Voor het geval het hoger beroep ontvankelijk dient te worden verklaard, is in geschil of de Rechtbank belanghebbendes bezwaarschrift – vanwege het niet motiveren van het bezwaarschrift – terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Belanghebbende is van mening dat het instellen van hoger beroep geen misbruik van procesrecht vormt en acht het hoger beroep derhalve ontvankelijk. Belanghebbende stelt voorts dat de Rechtbank ten onrechte belanghebbende niet-ontvankelijk in zijn bezwaar heeft verklaard. Het bezwaarschrift behoefde namelijk geen nadere motivering nu de Inspecteur aan de onderwerpelijke aanslag ook geen motivering ten grondslag heeft gelegd. Belanghebbende is voorts van mening dat de Rechtbank de Inspecteur niet had dienen te veroordelen in de proceskosten van belanghebbende.
De Inspecteur huldigt het standpunt dat het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard dient te worden vanwege misbruik van procesrecht door belanghebbende. Met het instellen van hoger beroep, zo stelt de Inspecteur, tracht belanghebbende slechts tijd te winnen teneinde de afwikkeling van zijn faillissement te vertragen. De Inspecteur heeft ter zitting bij het Hof zijn grief dat het hoger-beroepschrift niet zou zijn gemotiveerd, ingetrokken. Voor het geval dat belanghebbende in zijn hoger beroep kan worden ontvangen, is de Inspecteur van mening dat het bezwaarschrift niet is gemotiveerd en dat de Rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het bezwaar niet-ontvankelijk is. Met belanghebbende is hij van mening dat de Rechtbank aan belanghebbende ten onrechte een proceskostenvergoeding heeft toegekend. Het Hof merkt dit standpunt van de Inspecteur aan als te zijn ingenomen in het kader van een door hem ingesteld incidenteel hoger beroep.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
Belanghebbende acht het hoger beroep ontvankelijk. Voorts concludeert hij tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot terugwijzing van de zaak naar de Rechtbank.
De Inspecteur concludeert primair tot het niet-ontvankelijk verklaren van het hoger beroep. Subsidiair concludeert hij tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissing omtrent de proceskostenveroordeling.