Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 25-03-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:2583, 13/00267
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 25-03-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:2583, 13/00267
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 25 maart 2014
- Datum publicatie
- 11 april 2014
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2014:2583
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:2163, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 13/00267
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Verzwegen vermogen in Zwitserland. Navordering. Ambtelijk verzuim? Voortvarendheidstoets. Standstill-bepaling van toepassing?
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 13/00267
uitspraakdatum: 25 maart 2014
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , wonende te [Z] (hierna: belanghebbende),
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland van 29 januari 2013, nummer AWB 12/1315, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur).
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is over het jaar 2006 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd van € 43.777. Tevens is een bedrag van € 6.977 aan heffingsrente in rekening gebracht.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 22 februari 2012 het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen. De rechtbank Oost-Nederland (hierna: de Rechtbank) heeft bij uitspraak van 29 januari 2013 het beroep ongegrond verklaard. De Rechtbank heeft geen aanleiding gezien om aan belanghebbende een immateriële schadevergoeding toe te kennen.
Belanghebbende heeft bij brief van 26 februari 2013 tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Bij faxbericht van 29 november 2013 heeft belanghebbende een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 december 2013 te Arnhem. De zaken met de nummer 13/00001, 13/00002, 13/00318, 13/00319, 13/00320, 13/00267, 13/00588 tot en met 13/00593 zijn gezamenlijk behandeld. Belanghebbende is vertegenwoordigd door mr. [A] en mr. [B], advocaten te [L]. Namens de Inspecteur zijn verschenen mr. [C] en [D].
Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota moet als hier ingelast worden aangemerkt.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Feiten
Belanghebbende heeft vanaf 1992 een bankrekening in Zwitserland aangehouden.
Belanghebbende heeft op 8 mei 2008 aangifte IB/PVV 2006 gedaan. In zijn aangifte heeft belanghebbende geen opgaaf gedaan van voornoemde bankrekening.
Bij brief van 21 april 2009 heeft belanghebbendes gemachtigde [A] aan de Inspecteur meegedeeld dat belanghebbende zijn onvolledige aangiften uit het verleden wenst te herstellen. Op 23 juni 2009 heeft belanghebbende het formulier “Verklaring vrijwillige verbetering buitenlands vermogen” ingevuld aan de Inspecteur geretourneerd.
Bij brief van 15 oktober 2009 heeft de Inspecteur onder meer het volgende aan belanghebbende geschreven:
“Op 6 juli 2009 heeft u een bevestiging ontvangen van de ontvangst van uw Verklaring verbetering Buitenlands vermogen. De onderliggende gegevens heb ik op 7 oktober 2009 opgevraagd bij de heer/mw [A] van [E] te [L].
Helaas is mij heden gebleken dat uw op 8 mei 2008 ontvangen aangiftebiljet inkomstenbelasting 2006 werd afgehandeld zonder toetsing aan uw inkeermelding van uw buitenlands vermogen. Aan de nog door u te ontvangen definitieve aanslag over het jaar 2006 kunt u daarom geen rechten ontlenen, aangezien de invloed van uw niet aangegeven buitenlands vermogen niet mede in acht werd genomen bij de vaststelling van de aanslag. Bij de afhandeling van uw inkeeraangifte zal daarom het belastingjaar 2006 mede in de afrekening worden meegenomen.”
Met dagtekening 29 oktober 2009 is de primitieve aanslag IB/PVV 2006 opgelegd.
Belanghebbende heeft op 20 november 2009 een aanvullende aangifte IB/PVV 2006 ingediend.
Op verzoek van [A] heeft mw. drs. [F] RA, werkzaam bij [G] te [M] aan de hand van bankafschriften en ingediende aangiften IB/PVV 1997 tot en met 2007 en VB 1998 tot en met 2000, de fiscale consequenties van de inkeer in kaart gebracht. Haar berekeningen zijn neergelegd in een rapport van 4 november 2009. De Inspecteur heeft dit rapport op 23 november 2009 ontvangen.
Met dagtekening 16 april 2011 is de navorderingsaanslag IB/PVV 2006 opgelegd.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat de Inspecteur geen ambtelijk verzuim heeft begaan en dat de navorderingsaanslag niet kan worden getoetst aan het criterium van de voortvarendheid omdat deze aanslag op de voet van artikel 16, lid 3, Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) binnen de vijfjaarstermijn is opgelegd. De Rechtbank heeft geen aanleiding gezien om aan belanghebbende een immateriële schadevergoeding toe te kennen.
3 Geschil
In geschil is of de Inspecteur de mogelijkheid van navordering heeft en of de navorderingsaanslag IB/PVV 2006 tijdig is opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
Belanghebbende betoogt dat de Inspecteur een ambtelijk verzuim heeft begaan door bij het vaststellen van de primitieve aanslag geen rekening te houden met de (inkeer)melding van het buitenlandse vermogen.
Voor zover geen sprake is van een ambtelijk verzuim, stelt belanghebbende dat – nu de navorderingsaanslag uitsluitend ziet op buitenlandse tegoeden – navordering slechts mogelijk is op de voet van artikel 16, lid 4, AWR en dat derhalve dient te worden getoetst of de navorderingsaanslag voortvarend is opgelegd. Voor zover kan worden nagevorderd op de voet van artikel 16, lid 3, AWR, betoogt belanghebbende dat ook in dat geval moet worden getoetst of de navorderingsaanslag voortvarend is opgelegd. Belanghebbende beroept zich daarbij op het gelijkheidsbeginsel en stelt dat in de uitvoeringssfeer het gelijkheidsbeginsel zou worden geschonden indien de eis van voortvarendheid niet zou worden gesteld in situaties waarin een navorderingsaanslag binnen de vijfjaarstermijn is opgelegd, of in situaties waarin wordt nagevorderd in verband met banktegoeden welke zijn aangehouden buiten de Europese Unie.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de Inspecteur, en tot vernietiging van de onderhavige navorderingsaanslag. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Verder heeft belanghebbende verzocht om toekenning van een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de hogerberoepsfase.