Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 25-03-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:2586, 13/00588 t/m 13/00593

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 25-03-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:2586, 13/00588 t/m 13/00593

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
25 maart 2014
Datum publicatie
11 april 2014
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2014:2586
Zaaknummer
13/00588 t/m 13/00593

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Verzwegen vermogen in Zwitserland. Navordering. Voortvarendheidstoets. Standstill-bepaling van toepassing. Immateriële schadevergoeding.

Uitspraak

Afdeling belastingrecht

Locatie Arnhem

nummers 13/00588 tot en met 13/00593

uitspraakdatum: 25 maart 2014

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , wonende te [Z] (hierna: belanghebbende),

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 18 april 2013, nummers AWB 12/1309 tot en met 12/1313 en 12/1317, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur).

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is over het jaar 1999 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd van fl. 203.914 (€ 92.532). Tevens is een bedrag van fl. 81.420 (€ 36.947) aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.2.

Aan belanghebbende is over het jaar 2000 een navorderingsaanslag in de vermogensbelasting (hierna: VB) opgelegd van fl. 41.154 (€ 18.675). Tevens is een bedrag van fl. 16.479 (€ 7.478) aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.3.

Aan belanghebbende is over het jaar 2000 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd van fl. 196.890 (€ 89.345). Tevens is een bedrag van fl. 71.706 (€ 32.539) aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.4.

Aan belanghebbende is over het jaar 2001 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd van € 91.380. Tevens is een bedrag van € 29.184 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.5.

Aan belanghebbende is over het jaar 2002 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd van € 40.647. Tevens is een bedrag van € 11.640 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.6.

Aan belanghebbende is over het jaar 2003 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd van € 41.812. Tevens is een bedrag van € 10.840 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.7.

De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 22 februari 2012 de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard.

1.8.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen. De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft bij uitspraak van 18 april 2013 de beroepen ongegrond verklaard. De Rechtbank heeft geen aanleiding gezien om aan belanghebbende een immateriële schadevergoeding toe te kennen.

1.9.

Belanghebbende heeft bij brieven van 22 mei 2013 tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.10.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.11.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. De Inspecteur heeft een conclusie van dupliek ingediend.

1.12.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 december 2013 te Arnhem. De zaken met de nummers 13/00001, 13/00002, 13/00318, 13/00319, 13/00320, 13/00267, 13/00588 tot en met 13/00593 zijn gezamenlijk behandeld. Belanghebbende is vertegenwoordigd door mr. [A] en mr. [B], advocaten te [L]. Namens de Inspecteur zijn verschenen mr. [C] en [D].

1.13.

Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota moet als hier ingelast worden aangemerkt.

1.14.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende heeft vanaf 1992 een bankrekening in Zwitserland aangehouden. In zijn aangiften IB/PVV en/of VB heeft belanghebbende geen opgaaf gedaan van de saldi en opbrengsten van deze bankrekening.

2.2.

Bij brief van 21 april 2009 heeft belanghebbendes gemachtigde Hertoghs aan de Inspecteur meegedeeld dat belanghebbende zijn onvolledige aangiften uit het verleden wenst te herstellen. Op 23 juni 2009 heeft belanghebbende het formulier “Verklaring vrijwillige verbetering buitenlands vermogen” ingevuld aan de Inspecteur geretourneerd.

2.3.

Op verzoek van Hertoghs heeft mw. drs. [E] RA, werkzaam bij [F] te [M] aan de hand van bankafschriften en ingediende aangiften IB/PVV 1997 tot en met 2007 en VB 1998 tot en met 2000, de fiscale consequenties van de inkeer in kaart gebracht. Haar berekeningen zijn neergelegd in een rapport van 4 november 2009. De Inspecteur heeft dit rapport op 23 november 2009 ontvangen.

2.4.

Met dagtekening 31 maart 2011 zijn de onderhavige navorderingsaanslagen opgelegd.

2.5.

De Rechtbank heeft geoordeeld dat de navorderingsaanslagen binnen de (verlengde) navorderingstermijn van artikel 16, lid 4, Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) zijn opgelegd, en dat van een schending van het bepaalde in artikel 63 VWEU (vrijheid van kapitaalverkeer) geen sprake is nu de zogenoemde standstill-bepaling van artikel 64 VWEU van toepassing is.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of de navorderingsaanslagen IB/PVV 1999 tot en met 2003 en VB 2000 tijdig zijn opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.

3.2.

Belanghebbende betoogt dat onderhavige navorderingsaanslagen zijn opgelegd in strijd met artikel 63 VWEU (vrijheid van kapitaalverkeer) nu de Inspecteur de vijfjaarstermijn van artikel 16, lid 3, AWR verder heeft overschreden dan noodzakelijk is. In dat verband heeft belanghebbende aangevoerd dat de standstill-bepaling van artikel 64 VWEU niet van toepassing is, en dat de Inspecteur onderhavige navorderingsaanslagen onvoldoende voortvarend heeft opgelegd. Verder beroept belanghebbende zich op schending van het gelijkheidsbeginsel omdat de Inspecteur met betrekking tot buitenlandse tegoeden in EU-landen wel de eis van een voortvarende aanslagoplegging stelt. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de Inspecteur, en tot vernietiging van de onderhavige navorderingsaanslagen. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

3.4.

Verder heeft belanghebbende verzocht om toekenning van een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.

4 Overwegingen

5 Proceskosten

6 Beslissing