Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 25-03-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:2614, 13/00001 en 13/00002
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 25-03-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:2614, 13/00001 en 13/00002
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 25 maart 2014
- Datum publicatie
- 11 april 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2014:2614
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:2164, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 13/00001 en 13/00002
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Verzwegen vermogen in Zwitserland. Navordering. Tijdig opgelegd? Verlenging termijn wegens uitstel aangifte.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummers 13/00001 en 13/00002
uitspraakdatum: 25 maart 2014
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur),
en het incidentele hoger beroep van
[X] , wonende te [Z] (hierna: belanghebbende),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 13 november 2012, nummers AWB 11/3507 en 11/3583, in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is over het jaar 1997 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd van fl. 239.191 (€ 108.540). Tevens is een bedrag van fl. 110.455 (€ 50.122) aan heffingsrente in rekening gebracht.
Aan belanghebbende is over het jaar 1998 een navorderingsaanslag in de vermogensbelasting (hierna: VB) opgelegd van fl. 44.833 (€ 20.344). Tevens is een bedrag van fl. 19.246 (€ 8.733) aan heffingsrente in rekening gebracht.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 12 augustus 2011 de bezwaren van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard vanwege overschrijding van de bezwaartermijn.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen. De rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank) heeft bij uitspraak van 13 november 2012 de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de navorderingsaanslagen en de beschikkingen heffingsrente vernietigd, en de Inspecteur veroordeeld tot een immateriële schadevergoeding van € 1.000.
De Inspecteur heeft bij brief van 14 december 2012 tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.6. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Bij afzonderlijk geschrift heeft belanghebbende tegelijkertijd incidenteel hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft het incidentele hoger beroep van belanghebbende beantwoord.
Bij faxbericht van 29 november 2013 heeft belanghebbende een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 december 2013 te Arnhem. De zaken met de nummers 13/00001, 13/00002, 13/00318, 13/00319, 13/00320, 13/00267, 13/00588 tot en met 13/00593 zijn gezamenlijk behandeld. Belanghebbende is vertegenwoordigd door mr. [A] en mr. [B], advocaten te [L]. Namens de Inspecteur zijn verschenen mr. [C] en [D].
Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota’s moet als hier ingelast worden aangemerkt.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Feiten
Belanghebbende heeft vanaf 1992 een bankrekening in Zwitserland aangehouden. In zijn aangiften IB/PVV en/of VB heeft belanghebbende geen opgaaf gedaan van de saldi en opbrengsten van deze bankrekening.
Bij brief van 21 april 2009 heeft belanghebbendes gemachtigde [A] aan de Inspecteur meegedeeld dat belanghebbende zijn onvolledige aangiften uit het verleden wenst te herstellen. Op 23 juni 2009 heeft belanghebbende het formulier “Verklaring vrijwillige verbetering buitenlands vermogen” ingevuld aan de Inspecteur geretourneerd.
Bij brief van 11 november 2009 heeft de Inspecteur aan gemachtigde [A] het volgende geschreven:
“Op 22 april 2009 heb ik van uw cliënt [belanghebbende] een “Verklaring Buitenlands vermogen” ontvangen. Uw cliënt heeft daarin verklaard gerechtigd te zijn (geweest) tot één of meer bankrekeningen in het buitenland. Naar aanleiding hiervan deel ik u het volgende mee.
Gelet op de aanstaande verjaringstermijn voor het opleggen van navorderingsaanslagen inkomstenbelasting 1997/premie volksverzekeringen 1998 en de aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2004 van uw cliënt verzoek ik u akkoord te gaan met een verlenging van de navorderingstermijn van 11 maanden tot 1 december 2010. Indien uw cliënt niet akkoord gaat zal ik geschatte navorderingsaanslagen opleggen ter behoud van mijn rechten. Ik verzoek u onderstaande tekst door te lezen en voor akkoord te (laten) ondertekenen.
(…)”
Bij brief van 20 november 2009 heeft gemachtigde [A] aan de Inspecteur geschreven dat de relevante bankbescheiden zijn geanalyseerd, dat de rapportage daarover bij deze brief aan de Inspecteur wordt toegezonden, dat op basis daarvan de navordering eenvoudig kan worden geformaliseerd en dat daarom een verlenging van de termijnen niet nodig is.
Bij brief van 22 december 2009 heeft de Inspecteur aan gemachtigde [A] onder meer geschreven dat navorderingsaanslagen IB/PVV 1997 en VB 1998 zullen worden opgelegd met de door belanghebbende verstrekte informatie als uitgangspunt. Een kopie van deze brief is gezonden aan belanghebbende en zijn belastingadviseur [E] te [M].
Met dagtekening 31 december 2009 zijn de onderhavige navorderingsaanslagen IB/PVV 1997 en VB 1998 opgelegd. Deze aanslagen zijn geadresseerd aan [E] te [M].
Bij brief van 18 februari 2010 – ingekomen op 19 februari 2010 – heeft gemachtigde [A] het volgende aan de Inspecteur geschreven:
“Tijdens mijn kerstreces deed u (…) de aankondiging dat er enige navorderingsaanslagen zouden worden opgelegd aan [belanghebbende]. Desgevraagd verklaarde [belanghebbende] mij evenwel dat hij – tot dusverre – géén van de door u aangekondigde aanslagen heeft ontvangen. (…) Het leek mij goed u daarover te informeren. Wellicht kunt u ons duplicaat-aanslagen toesturen.
Mochten de aanslagen – voor zover u bekend – reeds zijn opgelegd, dan verzoek ik u mij te laten weten hoe en wanneer. Aangezien deze de belastingplichtige niet hebben bereikt, kunnen ook de bezwaartermijnen nog niet zijn aangevangen.
Niettemin maak ik hierbij ter behoud van recht namens cliënt tegen voormelde navorderingsaanslagen (voorwaardelijk) bezwaar.”
Op 4 maart 2010 heeft belanghebbendes belastingadviseur [F] van [E] [M] met de Inspecteur gebeld. In een telefoonnotitie van de Inspecteur is het volgende vermeld:
“Navorderingsaanslagen H77/K87/H47 zijn volgens consulent nooit aangekomen. Hij heeft ze wel in kopievorm van mij in zijn bezit, dus geen ramp. (…) Inkeer werd gemeld door [A]. De heer [F] gaat er bij [A] op aandringen zo spoedig mogelijk de onderliggende gegevens aan te leveren. Hij vindt het vervelend zoals het is gegaan met [A], want de klant is er niet bij gebaat (heffingsrente loopt al maar op).”
Bij faxbericht van 14 juli 2011 heeft belastingadviseur [F] aan de Inspecteur het volgende meegedeeld:
“Naar aanleiding van mijn dossieronderzoek heb ik geen schriftelijke bevestiging kunnen vinden van het aangevraagde en verkregen uitstel (op basis van de Becon-regeling) voor de aangiften inkomstenbelasting 1997 en vermogensbelasting 1998. Echter, gezien de langdurige cliëntrelatie met de heer en mevrouw [X] (en het [X]-concern) ga ik ervan uit dat ook voor voormelde aangiften ons kantoor destijds uitstel heeft gevraagd en verkregen op basis van de Becon-regeling. Voor de jaren waarvoor ik het wel heb kunnen controleren, liep de heer [X] mee met onze uitstelregeling.”
De Rechtbank heeft geoordeeld dat belanghebbendes bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, dat niet aannemelijk is geworden dat krachtens de Becon-regeling uitstel is verleend voor het indienen van de aangiften IB/PVV 1997 en VB 1998, dat derhalve de navorderingsaanslagen IB/PVV 1997 en VB 1998 niet tijdig zijn opgelegd, en dat deze daarom moeten worden vernietigd. Verder heeft de Rechtbank de Inspecteur veroordeeld tot betaling van € 1.000 aan immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaar- en de beroepsfase.
Bij het hogerberoepschrift heeft de Inspecteur een uitdraai uit het automatiseringssysteem van de Belastingdienst ingebracht. Op deze uitdraai is het sofi-nummer, de naam en de geboortedatum van belanghebbende vermeld, alsmede het volgende:
Raadplegen aangiftes
Jaar Soort Ontvangstdatum Aanlever. wijze Reactie datum
1998 58 aangiftebiljet 10-03-2000 papier 01-04-1999
01-03-2000
1997 58 aangiftebiljet 26-04-1999 papier 01-04-1998
01-03-1999
1996 58 aangiftebiljet 07-04-1998 papier 01-04-1997
01-03-1998
1995 58 aangiftebiljet 25-03-1997 papier 01-04-1996
01-03-1997
1994 58 aangiftebiljet 04-04-1996 papier 01-04-1995
01-03-1996
3 Geschil
In geschil is of de navorderingsaanslagen IB/PVV 1997 en VB 1998 tijdig zijn opgelegd. De Inspecteur beantwoordt deze vraag bevestigend, belanghebbende ontkennend.
De Inspecteur betoogt dat hij voor het indienen van het aangiftebiljet uitstel heeft verleend op grond van de zogenoemde Becon-regeling, dat de termijn voor het opleggen van de navorderingsaanslagen wordt verlengd met de duur van het verleende uitstel, en dat de navorderingaanslagen daarom tijdig zijn vastgesteld.
Belanghebbende brengt daartegen in dat de navorderingstermijn van twaalf jaren een absolute termijn betreft die niet kan worden verlengd met de duur van het verleende uitstel. Verder is volgens belanghebbende aan hem geen uitstel verleend op grond van de Becon-regeling.
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank voor zover daarin de navorderingsaanslagen zijn vernietigd, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot ongegrondverklaring van het bezwaar dat door belanghebbende is ingesteld. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Verder heeft belanghebbende verzocht om toekenning van een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn van de procedure in hoger beroep.