Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 15-04-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:3092, 12/00641, 12/00642 en 12/00643
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 15-04-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:3092, 12/00641, 12/00642 en 12/00643
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 15 april 2014
- Datum publicatie
- 25 april 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2014:3092
- Zaaknummer
- 12/00641, 12/00642 en 12/00643
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Overschrijding redelijke termijn. Immateriële schadevergoeding.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummers 12/00641, 12/00642 en 12/00643
uitspraakdatum: 15 april 2014
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het verzoek om schadevergoeding van
[X] , wonende te [Z] (hierna: belanghebbende),
tegen
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Doetinchem (hierna: de Inspecteur)
en tegen
de Staat der Nederlanden (Minister van Veiligheid en Justitie) (hierna: de Staat)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2005 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.193. Tevens is een boete van € 1.075 opgelegd. Verder is een bedrag van € 293 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2006 een aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.204. Tevens is een boete van € 520 opgelegd. Verder is een bedrag van € 502 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2007 een voorlopige aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 57.500. Verder is een bedrag van € 2.293 aan heffingsrente in rekening gebracht.
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de aanslag IB/PVV 2005, alsmede de daarmee samenhangende beschikking heffingsrente en boetebeschikking gehandhaafd, de aanslag IB/PVV 2006 verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.704, de daarmee samenhangende beschikking heffingsrente dienovereenkomstig verminderd en de boetebeschikking verminderd tot € 416, en de voorlopige aanslag IB/PVV 2007 verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.342 en de daarmee samenhangende beschikking heffingsrente dienovereenkomstig verminderd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen. De rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank) heeft bij uitspraak van 20 september 2012 het beroep inzake de aanslag IB/PVV 2005 en de daarmee samenhangende beschikking heffingsrente en boetebeschikking niet-ontvankelijk verklaard, het beroep inzake de aanslag IB/PVV 2006 en de daarmee samenhangende beschikking heffingsrente ongegrond verklaard, het beroep inzake de aanslag IB/PVV 2007 en de daarmee samenhangende beschikking heffingsrente en boetebeschikking ongegrond verklaard, het beroep inzake de boetebeschikking 2006 gegrond verklaard, en de uitspraak op bezwaar inzake deze boetbeschikking alsmede de boetebeschikking vernietigd.
Belanghebbende heeft bij faxbericht van 30 oktober 2012 tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2013. De zaken van belanghebbende (nummers 12/00641, 12/00642 en 12/00643) zijn gezamenlijk behandeld met die van zijn partner [A] (nummers 12/00638, 12/00639 en 12/00640). Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en de wederpartij.
Het Hof heeft bij uitspraak van 1 oktober 2013, nrs. 12/00641, 12/00642 en 12/00643 het hoger beroep voor zover het de boetebeschikking 2005 en de voorlopige aanslag IB/PVV 2007 betreft gegrond verklaard, het hoger beroep voor het overige ongegrond verklaard, de uitspraak van de Rechtbank voor zover het de boetebeschikking 2005 en de voorlopige aanslag IB/PVV 2007 betreft vernietigd, de uitspraak van de Rechtbank voor het overige bevestigd, de beroepen inzake de boetebeschikking 2005 en de voorlopige aanslag IB/PVV 2007 gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar inzake de boetebeschikking 2005 en de voorlopige aanslag IB/PVV 2007 vernietigd, de boetebeschikking 2005 vernietigd en de voorlopige aanslag IB/PVV 2007 vermindert tot een bedrag van € 5.176.
Het Hof heeft in dezelfde uitspraak het onderzoek heropent ter voorbereiding van een nadere uitspraak over het verzoek van belanghebbende om een immateriële schadevergoeding met betrekking tot de overschrijding van de redelijke termijn.
Het Hof heeft de Staat in de gelegenheid gesteld om als partij aan het geding deel te nemen. Bij brief van 28 oktober 2013 heeft de Staat aan het Hof medegedeeld zich in deze procedure te refereren aan het oordeel van het Hof.
Het Hof heeft een afschrift van de brief van de Staat aan de Inspecteur gezonden en hem in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het verzoek van belanghebbende om een immateriële schadevergoeding met betrekking tot de overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaarfase. De Inspecteur heeft bij brief van 5 december 2013 aan het Hof medegedeeld zich in deze procedure te refereren aan het oordeel van het Hof en geen gebruik te zullen maken van de gelegenheid om een schriftelijke reactie op het verzoek van belanghebbende te geven.
Belanghebbende heeft, naar daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, aan het Hof medegedeeld geen gebruik te zullen maken van de gelegenheid een schriftelijke reactie op de brieven van de Staat en de Inspecteur te geven.
Tot de stukken van het geding behoren naast de hiervoor vermelde stukken, de van de Rechtbank ontvangen dossiers die op deze zaken betrekking hebben alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Partijen hebben het Hof toestemming verleend om zonder nader mondelinge behandeling uitspraak te doen in deze zaak.
2 De vaststaande feiten
Het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de aanslag IB/PVV 2005 met dagtekening 27 november 2008 is op 1 december 2008 door de Inspecteur ontvangen.
Het bezwaarschift van belanghebbende tegen de aanslag IB/PVV 2006 met dagtekening 3 december 2009 is op 7 december 2009 door de Inspecteur ontvangen.
Het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de voorlopige aanslag IB/PVV 2007 met dagtekening 30 november 2009 is op 1 december 2009 door de Inspecteur ontvangen.
Het Hof heeft in de in 1.8 bedoelde uitspraak vastgesteld dat de Inspecteur bij brief van 7 mei 2010 uitspraken op bezwaar heeft gedaan.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar inzake de aanslag IB/PVV 2005 beroep ingesteld bij de Rechtbank. Het beroepschrift, gedagtekend op 17 juni 2010 is op 1 juli 2010 bij de Rechtbank ingekomen.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar inzake de aanslag IB/PVV 2006 beroep ingesteld bij de Rechtbank. Het beroepschrift, gedagtekend op 6 augustus 2010 is op 9 augustus 2010 bij de Rechtbank ingekomen.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar inzake de voorlopige aanslag IB/PVV 2007 beroep ingesteld bij de Rechtbank. Het beroepschrift gedagtekend op 6 augustus 2010 is op 7 september 2010 bij de Rechtbank ingekomen.
De Rechtbank heeft op 20 september 2012 uitspraak gedaan.
Belanghebbende heeft op 30 oktober 2012 tegen de onder 2.8 genoemde uitspraak hoger beroep ingesteld.
Ter zitting van het Hof op 28 augustus 2013 heeft belanghebbende in zijn pleitnota verzocht om toekenning van een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn voor de beslechting van een belastinggeschil onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 10 juni 2011, nr. 09/05112, ECLI:NL:HR:2011:BO5080, BNB 2011/233.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is of, en zo ja tot welk bedrag, belanghebbende recht heeft op toekenning van een immateriële schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn.
Belanghebbende concludeert tot een toekenning van een immateriële schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaar- en de beroepsfase.
De Staat en de Inspecteur concluderen tot een toekenning van een immateriële schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn voor zover het Hof van oordeel is dat belanghebbende recht heeft op toekenning van een dergelijke schadevergoeding.
Alle partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken.