Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 08-01-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:36, BK 13/00331
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 08-01-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:36, BK 13/00331
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 8 januari 2014
- Datum publicatie
- 13 januari 2014
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2014:36
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2014:2984, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Zaaknummer
- BK 13/00331
Inhoudsindicatie
In geschil is het antwoord op de vragen of de Inspecteur de aanslag op het juiste bedrag heeft vastgesteld en of de Inspecteur terecht geen verliesvaststellingsbeschikking ter zake van het belastbare inkomen uit werk en woning heeft vastgesteld. Het geschil spitst zich daarbij toe op de volgende vragen:
- Kan belanghebbende zijn regresvordering ad € 160.000 op de vennootschap uit hoofde van zijn hiervoor – onder 2.7 – bedoelde betaling aan de Rabobank afwaarderen ten laste van zijn resultaat uit overige werkzaamheden?
- Kan belanghebbende zijn rekeningcourantvordering op de vennootschap, voor zover nog in geschil, te weten voor € 28.106, afwaarderen ten laste van zijn resultaat uit overige werkzaamheden?
- Kan belanghebbende de door hem aan de Rabobank betaalde financieringskosten ad € 4.764 ten laste van zijn resultaat uit overige werkzaamheden brengen?
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
nummer 13/00331
uitspraakdatum: 8 januari 2014
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 12 februari 2013, nummer AWB LEE 11/2397, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Emmen (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2007 een aanslag in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen (hierna te noemen: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 54.177. Aan heffingsrente is daarbij vergoed een bedrag van € 188.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar het belastbare inkomen uit werk en woning gehandhaafd en het belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang vastgesteld op negatief € 4.764.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 12 februari 2013 gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, de bestreden aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 49.108 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van nihil, verstaan dat de Inspecteur de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig vermindert, de verliesvaststellingsbeschikking van nihil zodanig gewijzigd dat het verlies uit aanmerkelijk belang over 2007 wordt vastgesteld op € 4.764, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 944 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht vergoedt.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2013 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en [A], als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [B] namens de Inspecteur, bijgestaan door mr. [C].
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende is enig aandeelhouder van de op 1 november 2002 opgerichte vennootschap [D] B.V. (hierna te noemen: de vennootschap).
De Rabobank heeft op 3 december 2004 een financieringsvoorstel gedaan aan de vennootschap voor een bedrag van € 200.000 ter financiering van de aankoop van aandelen in [E] Gmbh (hierna te noemen: de deelneming).
Naar partijen ter zitting van het Hof desgevraagd eenparig hebben verklaard, staat tussen hen vast dat de Rabobank op 14 december 2004 uit hoofde van een overeenkomst van geldlening, d.d. 9 december 2004, een bedrag van € 200.0000 aan de vennootschap heeft verstrekt. Bij de bedoelde overeenkomst van geldlening waren enerzijds de Rabobank en anderzijds de vennootschap en belanghebbende partij. Belanghebbende was hoofdelijk aansprakelijk voor de verplichtingen uit hoofde van de geldlening. Tot zekerheid werd door de Rabobank een (tweede) recht van hypotheek bedongen tot een bedrag van € 200.000 op het woonhuis van belanghebbende aan de [a-straat] 20 te [Z]. Door de vennootschap werden geen zekerheden gesteld.
Tussen partijen staat tevens vast dat de – onder 2.3 – bedoelde kredietverstrekking door de Rabobank aan de vennootschap niet onzakelijk was ten tijde van het aangaan daarvan.
Tussen belanghebbende en de vennootschap is geen overeenkomst opgemaakt waarin de onderlinge verhouding tussen hen is geregeld met betrekking tot de hiervoor bedoelde overeenkomst van geldlening. Belanghebbende heeft ook geen vergoeding bedongen of verkregen voor het feit dat hij zich hoofdelijk heeft verbonden voor de onder 2.3 genoemde geldlening, noch voor de hiervoor genoemde door hem ten behoeve van de vennootschap verstrekte zekerheden.
In de loop van 2006 zijn er achterstanden ontstaan in de rente- en aflossingsverplichtingen inzake de bij 2.3 vermelde geldlening. Met dagtekening 5 oktober 2006 schrijft de Rabobank aan de vennootschap (ter attentie van belanghebbende) akkoord te gaan met een opschorting van de aflossingsverplichtingen tot uiterlijk 1 maart 2007 onder bepaalde voorwaarden. Met dagtekening 30 december 2006 schrijft belanghebbende een brief aan de Rabobank met daarin voorstellen om tot de afwikkeling van de lening te komen. In deze brief meldt belanghebbende dat de vennootschap de hiervoor – onder 2.2 – bedoelde deelneming inmiddels heeft verkocht, waardoor de inkomsten voor de vennootschap uit die deelneming (een managementfee) zijn weggevallen. De deelneming is daarna in staat van faillissement geraakt.
Naar partijen ter zitting van het Hof desgevraagd eenparig hebben verklaard, staat tussen hen ook vast dat, nadat is komen vast te staan dat de vennootschap niet in staat was haar verplichtingen jegens de Rabobank na te komen, deze laatste belanghebbende heeft aangesproken tot nakoming op grond van de hiervoor – onder 2.3 – bedoelde overeenkomst van geldlening. Na onderhandeling tussen belanghebbende en de Rabobank, heeft belanghebbende in 2007 tegen finale kwijting een bedrag van € 160.000 aan de Rabobank betaald ter aflossing van de schuld van de vennootschap. Deze betaling heeft belanghebbende gefinancierd met een geldlening in privé bij de Rabobank ter zekerheid waarvan hij deze het recht van (tweede) hypotheek op zijn hiervoor – onder 2.3 – bedoelde woonhuis heeft verleend.
Ten behoeve van het verkrijgen van de hiervoor – onder 2.7 - bedoelde geldlening heeft belanghebbende een bedrag van € 4.764 aan kosten betaald.
Het fiscaal vermogen van de vennootschap bedroeg per 31 december 2005 negatief € 208.282 en per 31 december 2006 negatief € 257.152.
Belanghebbende heeft op 13 juni 2008 een aangifte IB/PVV 2007 ingediend berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 57.249.
Belanghebbende heeft op 12 mei 2009 een (gecorrigeerde) aangifte IB/PVV 2007 ingediend, berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van negatief € 133.609. In deze aangifte heeft belanghebbende als resultaat uit overige werkzaamheden de volgende bedragen aangegeven:
- € 5.069 opbrengst rente rekening courant BV
- € 4.764 kosten (Rabobank € 2.268 en € 1.718 en taxatiekosten woning € 778)
- € 193.175 afboeken rekening courant directie.
De Inspecteur heeft met dagtekening 12 maart 2010 de aanslag IB/PVV 2007 opgelegd. De Inspecteur is daarbij afgeweken van belanghebbendes onder 2.11 vermelde aangifte en heeft de aanslag opgelegd conform belanghebbendes onder 2.10 vermelde aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning van € 57.249 en tevens nog een restant van € 3.072 aan niet eerder in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrekposten in mindering gebracht, zodat een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 54.177 resteert.
In zijn uitspraak op bezwaar schrijft de Inspecteur onder meer:
“Bij mijn beoordeling van het bezwaar ga ik uit van de volgende vaststaande feiten. (...) De rekening courant is als volgt opgebouwd:
-Stand 1/1: € 0
- Betaalde autokosten: - 2.951
- Betaalde accountantskosten: - 5.056
- Betaalde algemene kosten: - 2.289
- Betaalde rente van financieringen: - 4.102
- Geboekte renteopbrengst RC holding: - 5.069
- Crediteuren betalingen: - 8.717
- Verschuldigde vennootschapsbelasting: - 5.232
- Schuld acc. kosten - 1.020
- Schuld VISA - 840
- Vordering omzetbelasting - 819 -/-
- Overige vorderingen - 1.183 -/-
- Telfout: - 99 -/-
- Hypotheekschuld - 160.000
Totaal: € 193.175
(...)
Beschouwing
Voor de beoordeling van het geschil maak ik onderscheid in de volgende afboekingen:
1. Afboeking borgstelling à 160.000
2. Afboeking overige bedragen rekening courant à € 33.175
3. Opgevoerde kosten à € 4.764 bestaande uit:
- rente van schulden: € 2.268
- rente van schulden: - 1. 718
- taxatiekosten woning: - 778
Totaal: € 4.764”.
Belanghebbende schrijft in zijn beroepschrift in eerste aanleg onder meer:
“Beschouwing;
De aangebrachte splitsing door de inspecteur kan mijn goedkeuring wegdragen. Er is sprak van;
1) Afboeking regresvordering op basis van borgstelling ad € 160.000
2) Of het voor belanghebbende aanstonds duidelijk was, dat de door hem in voorgeschoten
(l)opende kosten van de BV, niet meer terugbetaald zouden worden.
Tevens is de hoogte van het bedrag ad € 33.175 niet juist. Dit dient € 28.106 te zijn.
3) De kosten om aan de borg te voldoen ad € 4.764”.
In zijn verweerschrift schrijft de Inspecteur onder meer:
“Ad 2: Afwaardering van € 33.175
In dit bedrag is een bedrag opgenomen van € 5.069 als geboekte renteopbrengst RC holding.
Dit bedrag is in de aangifte aangegeven bij het resultaat als bate. Nu dit het geval is ben ik
van mening dat de rekening-courantvordering voor dit bedrag mag worden
afgewaardeerd. “.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is het antwoord op de vragen of de Inspecteur de aanslag op het juiste bedrag heeft vastgesteld en of de Inspecteur terecht geen verliesvaststellingsbeschikking ter zake van het belastbare inkomen uit werk en woning heeft vastgesteld. Het geschil spitst zich daarbij toe op de volgende vragen:
- Kan belanghebbende zijn regresvordering ad € 160.000 op de vennootschap uit hoofde van zijn hiervoor – onder 2.7 – bedoelde betaling aan de Rabobank afwaarderen ten laste van zijn resultaat uit overige werkzaamheden?
- Kan belanghebbende zijn rekeningcourantvordering op de vennootschap, voor zover nog in geschil, te weten voor € 28.106, afwaarderen ten laste van zijn resultaat uit overige werkzaamheden?
- Kan belanghebbende de door hem aan de Rabobank betaalde financieringskosten ad € 4.764 ten laste van zijn resultaat uit overige werkzaamheden brengen?
Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar, tot vernietiging van de bestreden aanslag en tot het vaststellen van een verlies uit werk en woning van € 136.681.
De Inspecteur beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 – bedoelde vragen ontkennend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.