Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 07-05-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:3718, 13/00546 en 13/00547
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 07-05-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:3718, 13/00546 en 13/00547
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 7 mei 2014
- Datum publicatie
- 16 mei 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2014:3718
- Zaaknummer
- 13/00546 en 13/00547
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Winst. Toevoeging oudedagsreserve aan jaarwinst. Niet voldoen aan urencriterium door kapper ? Bewijslast bij inspecteur.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummers 13/00546 en 13/00547
uitspraakdatum: 7 mei 2014
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland van 26 maart 2013, nummers AWB 12/2425 en 12/2427, in het geding tussen belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur).
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 44.686 en een aanslag in de Zorgverzekeringswet (hierna: ZVW), berekend naar een bijdrage-inkomen van € 32.369. Daarbij is belanghebbende voorts heffingsrente in rekening gebracht ten bedrage van € 828 onderscheidenlijk € 68.
Deze aanslagen en beschikkingen inzake de heffingsrente zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, door de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar gehandhaafd.
De rechtbank Oost-Nederland (hierna: de Rechtbank) heeft het beroep van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, voorts de van de Rechtbank ontvangen dossiers die op deze zaken betrekking hebben.
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 19 december 2013 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord [A] als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede mr. [B] en [C] namens de Inspecteur.
De gemachtigde van belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd en voorgedragen.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Afschriften hiervan zijn op 14 januari 2014 aan partijen verzonden.
Het Hof heeft het onderzoek op de voet van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heropend. In het kader van het heropende onderzoek hebben partijen nadere stukken ingediend.
Partijen hebben het Hof toestemming verleend voor het achterwege laten van een nadere zitting. Vervolgens heeft het Hof het onderzoek gesloten.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende exploiteert sinds 1981 een kapsalon in de vorm van een eenmanszaak. Tot 2008 werd de kapsalon gedreven in [L]. Aldaar had zij één werknemer in dienst. In 2008 is belanghebbende verhuisd naar een woning op het adres [a-straat] 75 te [Z]. Belanghebbende heeft deze woning op 24 december 2007 in eigendom verkregen. In verband met deze verhuizing is de kapsalon verplaatst van [L] naar [Z] naar genoemd adres. De kapsalon is gevestigd in een bij de woning behorende vrijstaande garage. Belanghebbende heeft de garage verbouwd met het oog op de inrichting als kapsalon. In de garage zijn onder meer een vloer gelegd, een plafond aangebracht, wanden gladgestreken, kaptafels aangebracht en er is geschilderd. De woning vormt een ‘eigen woning’ in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet IB 2001). In de kapsalon in [Z] heeft belanghebbende geen personeel in dienst.
In de jaren 2005, 2006 en 2007 heeft belanghebbende met de kapsalon in [L] omzetten gerealiseerd van respectievelijk € 85.663, € 84.631 en € 55.008. In [Z] heeft belanghebbende met de kapsalon in de jaren 2008, 2009 en 2010 omzetten behaald van onderscheidenlijk € 1.761, € 2.088 en € 5.864.
Tot en met het jaar 2007 heeft belanghebbende toepassing van de zelfstandigenaftrek geclaimd en verkregen. In de jaren 2008, 2009 en 2010 heeft belanghebbende geen aanspraak gemaakt op toepassing van de zelfstandigenaftrek.
Volgens de balans van de onderneming van belanghebbende bedroeg het eigen vermogen ultimo 2009 € 4.053. Op dat tijdstip had belanghebbende een oudedagsreserve gevormd van € 37.197. Voorts was in de balans een herinvesteringsreserve per 31 december 2009 opgenomen van € 34.289.
Belanghebbende was in 2009 parttime – op de zaterdag – in dienstbetrekking werkzaam bij een bakkerij in [Z]. Uit dien hoofde heeft zij een loon in 2009 genoten van € 9.349. Belanghebbende genoot voorts in 2009 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ten bedrage van € 2.547.
Belanghebbende heeft aangifte IB/PVV voor het jaar 2009 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 11.542, waaronder een verlies uit onderneming van € 354.
De Inspecteur heeft bij het vaststellen van de onderwerpelijke aanslagen het verschil tussen het ondernemingsvermogen per 31 december 2009 van € 4.053 en het bedrag van de oudedagsreserve van € 37.197, derhalve € 33.144 tot het resultaat uit onderneming van belanghebbende gerekend. Dit omdat belanghebbende in 2008 en 2009 volgens de Inspecteur niet heeft voldaan aan het zogenoemde urencriterium.
Hiertegen heeft belanghebbende vergeefs bezwaar aangetekend.
In de procedure bij de Rechtbank heeft belanghebbende onder meer een afschrift van een agenda over 2008 overgelegd, een lijst met aantekeningen over de ontvangsten in 2008 en een urenlijst. Volgens die – achteraf op basis van schattingen opgestelde urenlijst – heeft belanghebbende in 2008 de volgende uren aan de kapsalon besteed:
“januari-april
werkzaamheden ivm. Verbouwing en inrichting kapsalon 390 uren
kapperswerkzaamheden 370 uren
boekhouding 2007 en 2008 89 uren
reisuren [L] (klantenbezoeken) 110 uren
reclame, acquisitie, flyers maken, rondbrengen etcetera 100 uren
inkopen, overige werkzaamheden w.o. inkopen en bezoeken aan
doe het zelfzaken etc. 120 uren
wachten op klanten, koffiedrinken met klanten etc. 150 uren
schoonmaken 82 uren
(…)”.
De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard. Volgens de Rechtbank is belanghebbende niet erin geslaagd te voldoen aan de op haar rustende last aannemelijk te maken dat zij in 2008 en in 2009 aan het urencriterium heeft voldaan.
In hoger beroep heeft belanghebbende, daartoe in de gelegenheid gesteld door het Hof, een specificatie van de volgens belanghebbende door haar in 2009 aan de kapsalon bestede uren overgelegd. Daarbij is voorts een afschrift van de agenda van belanghebbende over 2009 overgelegd. De – achteraf en op basis van een schatting opgemaakte – urenspecificatie behelst het volgende:
“ Uren in 2009
Kapperswerkzaamheden 550 uur
boekhouding ook over voorafgaande jaren 90 uur
reisuren [L], klantenbezoeken 100 uur
schoonmaken-onderhoud salon 170 uur
inkopen-bezoeken leveranciers 50 uur
reclame-flyers/verspreiding flyers- huisbezoeken 150 uur
wachten op klanten-koffiedrinken met klanten-
bijscholing-demonstraties 300 uur”
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In hoger beroep is in geschil of de Inspecteur terecht het bedrag van € 33.144 ter zake van de oudedagsreserve in de winst van belanghebbende heeft opgenomen. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Inspecteur bevestigend. Het subsidiair door belanghebbende in de procedure bij de Rechtbank gedane beroep op de wettelijke mogelijkheid tot aftrek van premies van lijfrente vanwege de omzetting van de oudedagsreserve in een lijfrente, heeft de gemachtigde in hoger beroep – desgevraagd - ondubbelzinnig ingetrokken.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraken op bezwaar en tot vermindering van de aanslag IB/PVV tot een aanslag, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 11.542 en kennelijk tot vernietiging van de aanslag ZVW.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.