Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 13-05-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:3920, 13/00951 en 13/00952
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 13-05-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:3920, 13/00951 en 13/00952
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 13 mei 2014
- Datum publicatie
- 23 mei 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2014:3920
- Zaaknummer
- 13/00951 en 13/00952
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Tijdigheid opleggen aanslag. Vaststellingsovereenkomst. Conversie in navorderingsaanslag?
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummers 13/00951 en 13/00952
uitspraakdatum: 13 mei 2014
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Den Haag (hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 25 juli 2013, nummers AWB 12/4697 en AWB 12/4942, in het geding tussen de Inspecteur en
[X], wonende te [Z] (hierna: belanghebbende)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2006 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 78.706, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 2.000.369 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 15.227. Tevens is bij beschikking € 24.652 aan heffingsrente in rekening gebracht.
De Inspecteur heeft voorts bij voor bezwaar vatbare beschikking het verzoek van belanghebbende om afgifte van een beschikking ex artikel 15 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) afgewezen.
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de bezwaren tegen de in 1.1 genoemde aanslag en beschikking heffingsrente en de in 1.2 genoemde beschikking afgewezen.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen. De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft de beroepen bij uitspraak van 25 juli 2013 gegrond verklaard en de uitspraken op bezwaar, de aanslag en de beschikking heffingsrente vernietigd en gelast dat de Inspecteur de voorlopige aanslag van 15 augustus 2008 verrekent in overeenstemming met artikel 15 van de AWR.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, de van de Rechtbank ontvangen dossiers die op deze zaken betrekking hebben alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2014 te Arnhem. Daarbij is verschenen en gehoord mr. [A], gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door mr. [B]. Namens de Inspecteur is verschenen mr. [C], bijgestaan door mr. [D]. De gemachtigde van belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd en voorgedragen.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
De Inspecteur heeft belanghebbende uitgenodigd aangifte IB/PVV te doen voor het jaar 2006. Op verzoek van belanghebbende is een jaar uitstel verleend voor het indienen van de aangifte. De Inspecteur heeft de aangifte op 29 mei 2008 ontvangen.
Met dagtekening 15 augustus 2008 is aan belanghebbende een voorlopige aanslag IB/PVV 2006 opgelegd in overeenstemming met de door belanghebbende ingediende aangifte.
In 2008 heeft de Inspecteur bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld in verband met zijn aandeel in de aankoop, ontwikkeling en verkoop en de waardering van een aantal onroerende zaken, deel uitmakend van het bedrijventerrein [E] te [L].
De Inspecteur heeft bij brief van 13 oktober 2009 aan belanghebbende het voornemen kenbaar gemaakt af te wijken van de aangiften IB/PVV voor de jaren 2003 tot en met 2006. Dit heeft geleid tot nader overleg tussen partijen.
Partijen hebben een vaststellingsovereenkomst gesloten, welke de Inspecteur heeft ondertekend op 26 november 2010 en belanghebbende op 8 december 2010, waarbij - voor zover hier van belang - is overeengekomen dat de aanslag IB/PVV 2006, waarvoor de aanslagtermijn zou verlopen per 31 december 2010, niet voor die datum behoeft te zijn opgelegd. Belanghebbende heeft ermee ingestemd dat de dagtekening van de aanslag ligt na 31 december 2010, mits de aanslag wordt opgelegd voor 1 juli 2011. Voorts is daarin vastgelegd dat, indien de overeengekomen verlenging van de beslistermijn niet toereikend is, de termijn met wederzijds goedvinden kan worden verlengd.
Op 17 januari 2011 hebben partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten met, voor zover van belang, de navolgende inhoud (waarbij belanghebbende als partij A wordt aangeduid en de Inspecteur als partij B):
“(…)
2 Doel
Partijen verklaren een vaststellingsovereenkomst te hebben gesloten als bedoel in Boek 7:900 van het Burgerlijk Wetboek.
(…)