Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 27-05-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:4208, 13/01271
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 27-05-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:4208, 13/01271
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 27 mei 2014
- Datum publicatie
- 30 mei 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2014:4208
- Zaaknummer
- 13/01271
Inhoudsindicatie
In geschil is of de aanslag IB/PVV 2009 op het juiste bedrag is vastgesteld. Tussen partijen is niet in geschil dat de onderneming van belanghebbende in 2009 is gestaakt en dat belanghebbende geen herinvesteringsreserve in het jaar 2009 mag vormen. Het geschil spitst zich toe op de vraag of belanghebbende een bedrag van € 24.559 dat hij aan mevrouw C heeft voldaan als buitengewone last op de winst in aftrek mag brengen.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
nummer: 13/01271
uitspraakdatum: 27 mei 2014
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 5 november 2013, nummer AWB 13/965, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst / Kantoor Emmen (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is met dagtekening 7 maart 2012 voor het jaar 2009 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 542.066 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 5.820. Daarbij werd bij beschikking een verzuimboete van € 226 opgelegd. Ook werd bij beschikking een bedrag van € 7.739 aan heffingsrente in rekening gebracht.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 277.573 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 4.347. Een beschikking aan te vergoeden heffingsrente is berekend op € 2.546.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 5 november 2013 ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 april 2014 te Leeuwarden. Daarbij is namens de Inspecteur [A] verschenen, bijgestaan door mr. [B]. Belanghebbende is, ondanks bij aangetekende brief te zijn uitgenodigd bij de zitting aanwezig te zijn, van welke brief blijkens de retourkaart daarvan de ontvangst is bevestigd, niet verschenen, zonder bericht van verhindering aan het Hof.
Van het ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende is geboren op 24 juli 1955. Hij was tot 16 december 2002 gehuwd met mevrouw [C]. Vanaf 16 december 2002 was belanghebbende geregistreerd partner van mevrouw [C]. Op 12 november 2003 is het geregistreerd partnerschap tussen hen ontbonden.
Belanghebbende is met mevrouw [C] een vennootschap onder firma aangegaan onder de naam '[D] V.O.F. (hierna: de VOF). In de VOF werd vanaf 1994 [E] aan de [a-straat] 6 te [Z] geëxploiteerd. Op 3 januari 2009 is de VOF ontbonden.
Belanghebbende en mevrouw [C] hebben voormelde ontbinding van de VOF vastgelegd in een akte van ontbinding. In deze akte staat onder meer:
" De ondergetekenden:
1.
De heer [X] (…)
hierna ook wel te noemen: ondergetekende sub 1, en
2.
mevrouw [C] (…)
hierna ook wel te noemen: ondergetekende sub 2,
(…)
verklaren te zijn overeengekomen als volgt:
(…)
6. De ondergetekenden zijn, in afwijking van de artikelen 12 en verder van de akte van vennootschap onder firma, de navolgende vermogensrechtelijke afwikkeling overeengekomen: de ondergetekende sub 1 dient ter zake van de overname te voldoen aan de ondergetekende sub 2 een bedrag van € 55.000 (zegge vijfenvijftigduizend euro), zijnde de in onderling overleg vastgestelde waarde van het aandeel van de ondergetekende sub 2 in het vermogen van de ontbonden firma per 31 december 2007, vermeerderd met (het aandeel van de ondergetekende sub 2 in) eventuele goodwill en stille reserves.
De vennoten zijn overeengekomen dat het aandeel van de ondergetekende sub 2 in het resultaat van de firma tussen 1 januari 2008 en 1 april 2008 geacht wordt gelijk te zijn aan het totaal van de privé-onttrekkingen van de ondergetekende sub 2 in dezelfde periode, zodat de ondergetekenden op dit punt over en weer niets meer van elkaar te vorderen hebben.
7. Ter verdere uitvoering van het vorenstaande delen de vennoten, voor zover zulks al niet is geschied, toe:
I. Aan de ondergetekende sub 1 het aandeel van de ondergetekende sub 2 per 1 april
2008 in de firma, onder de verplichting alle schulden van de firma voor zijn
rekening te nemen en te voldoen en aan de ondergetekende sub 2 op de hierna
omschreven wijze te voldoen een bedrag van € 55.000 (zegge vijfenvijftigduizend
euro).
II. Aan de ondergetekende sub 2 een vordering op de ondergetekende sub 1 ad
€ 55.000 (zegge vijfenvijftigduizend euro).
8. Ter zake van de betaling van het sub 7 bedoelde bedrag zijn de vennoten overeengekomen als volgt: de ondergetekende sub 1 dient binnen 3 werkdagen na de datum van ondertekening van de onderhavige akte een bedrag van € 15.000 (zegge vijftienduizend euro) aan de ondergetekende sub 2 te voldoen middels overmaking op een nader door haar bekend te maken bank- of girorekening. Het restant ad € 40.000 (zegge veertigduizend euro) wordt omgezet in een geldlening, voor welk geval de ondergetekende sub 2 afstand doet van deze vordering waarvoor kwijting bij dezen, welke afstand door ondergetekende sub 1 wordt aanvaard, waartegenover de ondergetekende sub 1 zich jegens de ondergetekende sub 2 verbindt aan deze wegens geldlening te voldoen een bedrag van € 40.000 (zegge veertigduizend euro). Over het geleende is geen rente verschuldigd.".
Het vastgoed met betrekking tot het hotel heeft belanghebbende als buitenvennootschappelijk ondernemingsvermogen ter beschikking gesteld aan de VOF. Belanghebbende had het vastgoed aangekocht voor € 136.134 (f 300.000). Daarvan heeft hij 80%, zijnde € 108.907 (f 240.000), toegerekend aan zijn ondernemingsvermogen en 20%, zijnde € 27.227 (f 60.000), aan zijn privévermogen.
Belanghebbende heeft voormeld vastgoed op 27 juni 2008 verkocht voor € 745.000. Het vastgoed is op 9 januari 2009 aan de koper geleverd. Blijkens de notariële afrekening is daarbij een bedrag van € 40.000 betaald aan mevrouw [C]. In 2008 heeft belanghebbende twee recreatiewoningen gekocht voor in totaal € 150.000. Deze woningen verhuurt hij aan derden.
Belanghebbende heeft, ondanks daartoe te zijn uitgenodigd en aangemaand, voor het jaar 2009 niet binnen de gestelde termijn een aangifte IB/PVV ingediend.
De Inspecteur heeft de aanslag IB/PVV 2009 ambtshalve, met dagtekening 7 maart 2012, opgelegd. Daarbij heeft de Inspecteur de belastbare winst geschat op € 535.000 en het loon uit vroegere dienstbetrekking op € 7.066. De Inspecteur heeft het belastbare inkomen uit sparen en beleggen geschat op € 5.820. De verzuimboete van € 226 is opgelegd vanwege het niet (tijdig) indienen van de aangifte IB/PVV 2009.
Belanghebbende heeft op 21 maart 2012 op elektronische wijze een aangifte IB/PVV 2009 ingediend, die de Inspecteur heeft aangemerkt als een bezwaarschrift. In deze aangifte heeft belanghebbende een verzamelinkomen aangegeven van negatief € 30.736.
De Inspecteur heeft bij de uitspraak op bezwaar het belastbare inkomen uit werk en woning voor 2009 berekend aan de hand van de volgende uitgangspunten. De belastbare winst bedraagt:
Opbrengst bedrijfsdeel (75% van € 745.000) € 558.750
Boekwaarde 31-12-2008 € 252.877
Boekwinst € 305.873
Stakingswinst € 3.630 -/-
MKB-vrijstelling € 31.736 -/-
Belastbare winst € 270.507
De Inspecteur heeft geen rekening gehouden met de aftrek van een betaling aan de mevrouw [C]. Het belastbare inkomen uit werk en woning heeft de Inspecteur vastgesteld op € 277.573, te weten € 270.507 vermeerderd met € 7.066 aan een uitkering. De Inspecteur heeft in de hoogte van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen voor 2009 rekening gehouden met twee recreatiewoningen en dit inkomen vastgesteld op € 4.347.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is of de aanslag IB/PVV 2009 op het juiste bedrag is vastgesteld. Tussen partijen is niet in geschil dat de onderneming van belanghebbende in 2009 is gestaakt en dat belanghebbende geen herinvesteringsreserve in het jaar 2009 mag vormen. Het geschil spitst zich toe op de vraag of belanghebbende een bedrag van € 24.559 dat hij aan mevrouw [C] heeft voldaan als buitengewone last op de winst in aftrek mag brengen.
Belanghebbende is van mening dat het bedrag van € 24.559 als aan mevrouw [C] betaalde uitkoopsom in de vorm van een buitengewone last op de winst uit onderneming in mindering mag worden gebracht, omdat dit bedrag bij mevrouw [C] in de heffing van de inkomstenbelasting is betrokken.
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat belanghebbende niet overtuigend heeft aangetoond dat een bedrag van € 24.599 als uitkoopsom aan mevrouw [C] is betaald en uit dien hoofde of op een andere grond ten laste komt van zijn resultaat.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan heeft de Inspecteur ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.