Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 20-05-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:4210, 10/00594
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 20-05-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:4210, 10/00594
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 20 mei 2014
- Datum publicatie
- 30 mei 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2014:4210
- Zaaknummer
- 10/00594
Inhoudsindicatie
Immateriële schadevergoeding. Overschrijding redelijke termijn in hoger beroep.
Uitspraak
Sector belastingrecht
nummer 10/00594
uitspraakdatum: 20 mei 2014
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
in het geding over een verzoek tot vergoeding van immateriële schade tussen
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Duiven (hierna: de heffingsambtenaar)
en
de Staat der Nederlanden (Minister van Veiligheid en Justitie)
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende voor het jaar 2009 een aanslag in de afvalstoffenheffing opgelegd van € 278,52.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 18 november 2010, nr. AWB 10/470 gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar en de aanslag vernietigd.
De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Het onderzoek ter zitting van het Hof heeft plaatsgevonden op 25 mei 2011.
Na het sluiten van het onderzoek, maar vóór de uitspraak van het Hof, heeft belanghebbende aanspraak gemaakt op een vergoeding van immateriële schade voor de overschrijding van de redelijke termijn.
Het Hof heeft bij uitspraak van 2 mei 2013, nr. 10/00594, de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, het tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar ingestelde beroep ongegrond verklaard en het onderzoek heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak over een eventuele immateriële schadevergoeding.
Het Hof heeft de Staat der Nederlanden (Minister van Veiligheid en Justitie) (hierna: de Staat) in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen. De Staat heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt en een schriftelijke reactie gegeven op het verzoek om een immateriële schadevergoeding. Belanghebbende heeft daarop schriftelijk gereageerd. De heffingsambtenaar heeft, nadat het Hof hem daartoe in de gelegenheid heeft gesteld, op zijn beurt eveneens een schriftelijke reactie gegeven op het verzoek om een immateriële schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 april 2014 te Arnhem. Daarbij is belanghebbende verschenen en gehoord. Namens de Staat is, met voorafgaande kennisgeving, niemand verschenen. De heffingsambtenaar is, zonder voorafgaande kennisgeving, evenmin verschenen. Ter zitting is gelijktijdig het verzoek tot vergoeding van immateriële schade van belanghebbende behandeld in het geding dat is bij het Hof is geregistreerd onder nummer 10/00593.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende heeft op 10 april 2009 bezwaar ingediend tegen de onder 1.1 genoemde aanslag. De heffingsambtenaar heeft op 22 december 2009 uitspraak op bezwaar gedaan. Het door belanghebbende tegen deze uitspraak ingestelde beroep heeft de Rechtbank op 2 februari 2010 ontvangen. De Rechtbank heeft op 18 november 2010 uitspraak gedaan.
Het Hof heeft op 29 december 2010 het hoger beroepschrift van de heffingsambtenaar ontvangen. Het Hof heeft belanghebbende bij brief van 6 januari 2011 bericht dat tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep was ingesteld.
Op 25 mei 2011 heeft het onderzoek ter zitting van het Hof plaatsgevonden. Het Hof heeft het onderzoek vervolgens gesloten en medegedeeld dat binnen zes weken schriftelijke uitspraak in deze zaak wordt gedaan. Het Hof heeft niet binnen de wettelijke termijn uitspraak gedaan. Bij brief van 4 juli 2011 heeft het Hof partijen bericht dat de beslissing is uitgesteld en uiterlijk zal worden gedaan op 16 augustus 2011. Vervolgens heeft het Hof partijen bij schrijven van 15 augustus 2011 medegedeeld dat de beslissing meer tijd vraagt dan aanvankelijk was voorzien en dat, zo spoedig mogelijk nadat de uitspraak is gedaan, een afschrift aan partijen zal worden toegezonden.
Belanghebbende heeft bij brief van 15 april 2013, ingekomen bij het Hof op 17 april 2013, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 10 juni 2011, nr. 09/05112, ECLI:NL:HR:2011:BO5080 en een uitspraak van de rechtbank Roermond van 15 november 2011, nr. AWB 09/1387, ECLI:NL:RBROE:2011:BU5822, het Hof verzocht de heffingsambtenaar en/of de Staat te veroordelen tot een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn voor de beslechting van een belastinggeschil.
Het Hof heeft bij uitspraak van 2 mei 2013, nr. 10/00594 de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, het tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar ingestelde beroep ongegrond verklaard en het onderzoek heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak over een eventuele immateriële schadevergoeding.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is of, en zo ja tot welk bedrag, belanghebbende - met overeenkomstige toepassing van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht - recht heeft op toekenning van een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Belanghebbende stelt dat de redelijke termijn voor de beslechting van het geschil met minder dan zes maanden is overschreden en dat hij aanspraak maakt op een vergoeding van € 500.
De heffingsambtenaar heeft medegedeeld geen betekenisvolle reactie te kunnen geven, omdat hij geen invloed op de duur van de uitspraak heeft gehad.
De Staat refereert zich aan het oordeel van het Hof.
Alle partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan heeft belanghebbende ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.