Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 27-05-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:4484, 200.133.602-01

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 27-05-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:4484, 200.133.602-01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
27 mei 2014
Datum publicatie
12 juni 2014
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2014:4484
Zaaknummer
200.133.602-01

Inhoudsindicatie

Stelling man dat hij onvoldoende is voorgelicht door de echtscheidingsbemiddelaar onvoldoende onderbouwd. Hof neemt bewuste afwijking van de wettelijke maatstaven aan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.133.602/01

(zaaknummer rechtbank Overijssel C/07/204261/FZ RK 12-2211)

beschikking van de familiekamer van 27 mei 2014

inzake

[de vrouw],

wonende te [woonplaats 1],

verzoekster in het principaal hoger beroep,

verweerster in het incidenteel hoger beroep,

verder te noemen: de vrouw,

advocaat: mr. R.H. Broeksema, kantoorhoudend te Zwolle,

tegen

[de man],

wonende te [woonplaats 2],

verweerder in het principaal hoger beroep,

verzoeker in het incidenteel hoger beroep,

verder te noemen: de man,

advocaat: mr. M. Alta, kantoorhoudend te Hoogeveen.

1 Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 2 juli 2013, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2 Het geding in het principaal en het incidenteel hoger beroep

2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het beroepschrift, ingekomen op 16 september 2013;

- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep, ingekomen op 4 november 2013;

- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep, ingekomen op 15 januari 2014;

- een journaalbericht van mr. Broeksema van 26 september 2013 met als bijlage het proces-verbaal d.d.18 april 2013, ingekomen op 30 september 2013.

2.2

De minderjarige [minderjarige 1] heeft bij brief van 16 februari 2014 aan het hof zijn mening kenbaar gemaakt met betrekking tot de zaak.

2.3

De mondelinge behandeling heeft op 10 maart 2014 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

De pleitnotitie van mr. Alta is door het hof geweigerd, nu deze niet voldeed aan de vereisten zoals gesteld in het procesreglement.

3 De vaststaande feiten

3.1

De man en de vrouw zijn met elkaar gehuwd geweest. Uit het huwelijk zijn twee kinderen geboren, [minderjarige 1] (hierna te noemen [minderjarige 1]) op [geboortedatum 1] in de gemeente [woonplaats 1] en [minderjarige 2] (hierna te noemen [minderjarige 2]) op [geboortedatum 2] in de gemeente [woonplaats 1].

3.2

Op 7 februari 2011 hebben partijen een echtscheidingsconvenant en een ouderschapsplan ondertekend, waarin onder meer is opgenomen dat de man met ingang van 1 april 2011 en zolang de kinderen minderjarig zijn aan de vrouw een kinderalimentatie dient te voldoen van € 915,-- per maand, zijnde € 457,50 per kind per maand. Deze bijdrage is volgens het ouderschapsplan gebaseerd op een behoefte van de kinderen van € 915,-- per maand, welke behoefte is afgeleid van het netto gezinsinkomen ten tijde van de scheiding. Per 1 januari 2012 bedraagt deze bijdrage, als gevolg van wettelijke indexering, € 926,90 per maand en per 1 januari 2013 € 942,66 per maand.

Ter zake van partneralimentatie is in voornoemd convenant onder meer opgenomen dat partijen uitdrukkelijk afstand doen van elk recht om voor hun levensonderhoud nu of later van elkaar partneralimentatie te vorderen en dat dit 'nihilbeding' op het feit berust dat het inkomen van de man (van ongeveer € 52.436,00 bruto per jaar) en zijn vermogen onvoldoende draagkracht bieden voor voldoening van partneralimentatie naast kinderalimentatie, terwijl dit in de toekomst niet anders zal worden. Voorts is overeengekomen dat de partneralimentatie op verzoek van een partij opnieuw beoordeeld kan worden indien zich een, anders dan incidentele, substantiële wijziging voordoet met betrekking tot de maatstaven waarvan partijen voor de vaststelling van de partneralimentatie zijn uitgegaan.

3.3

Bij beschikking van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 9 maart 2011 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De regeling zoals tussen partijen is overeengekomen in het ouderschapsplan en het convenant van 7 februari 2011 maakt deel uit van de beschikking van de rechtbank en is daartoe aan de beschikking gehecht.

3.4

Bij inleidend verzoekschrift, binnengekomen ter griffie van de rechtbank op 14 november 2012, heeft de man de rechtbank verzocht voornoemde beschikking van 9 maart 2011 te wijzigen en de door hem aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met ingang van 1 oktober 2012 te stellen op € 521,-- per maand, zijnde € 260,50 per kind per maand.

De vrouw heeft zich tegen dit verzoek verweerd en heeft bij zelfstandig verzoek, ter griffie van de rechtbank binnengekomen op 21 januari 2013, de rechtbank verzocht -voor zover hier van belang- te bepalen dat de man aan de vrouw een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud dient te voldoen van € 1.750,-- bruto per maand. De man heeft zich bij verweerschrift tegen onder meer dit zelfstandig verzoek verweerd.

Bij brief van 8 april 2013 heeft de man zijn inleidende verzoek gewijzigd en de rechtbank verzocht de door hem te betalen bijdrage ten behoeve van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] - uitgaande van de voor kinderalimentatie geldende richtlijnen - te stellen op € 432,-- per maand voor twee kinderen, zijnde op € 216,-- per kind per maand.

3.5

De rechtbank heeft in de bestreden beschikking, onder wijziging van het tussen partijen op 7 februari 2011 gesloten echtscheidingsconvenant en ouderschapsplan, zoals opgenomen in de beschikking van 9 maart 2011 van de rechtbank Zwolle-Lelystad, de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met ingang van 14 november 2012 vastgesteld op € 221,-- per kind per maand en het meer of anders verzochte afgewezen.

Het principaal hoger beroep van de vrouw en het incidenteel hoger beroep van de man richten zich tegen deze beschikking.

4 De omvang van het geschil

6 Het samenwonen van de man/de woonlasten van de man

7 De premie overlijdensrisicoverzekering

8 De kosten omgangsregeling/zorgkorting

9 Het inkomen/ de onkostenvergoeding

10 De werkelijke verwervingskosten

11 De draagkrachtberekening

12 De partneralimentatie

13 Slotsom

14 De beslissing