Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 11-06-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:4739, 13/00838 en 13/00839
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 11-06-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:4739, 13/00838 en 13/00839
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 11 juni 2014
- Datum publicatie
- 16 juni 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2014:4739
- Zaaknummer
- 13/00838 en 13/00839
Inhoudsindicatie
In hoger beroep is tussen partijen primair in geschil of sprake is van een fout als bedoeld in artikel 16, lid 2, onderdeel c, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR), tekst 2012. Subsidiair is in geschil of belanghebbende een beroep op opgewekt vertrouwen toekomt.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
nummers 13/00838 en 13/00839
uitspraakdatum: 11 juni 2014
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Leeuwarden (hierna: de Inspecteur).
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 9 juli 2013, nummers AWB LEE 12/2989 en 11/2900, in het geding tussen
[X] , wonende te [Z] (hierna: belanghebbende),
en
de Inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 48.998. Daarbij is een bedrag van € 66 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 50.150. Daarbij is een bedrag van € 29 aan heffingsrente in rekening gebracht.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de navorderingsaanslagen en de beschikkingen heffingsrente gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen. De rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank) heeft de beroepen bij uitspraak van 9 juli 2013 gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de beide navorderingsaanslagen en beschikkingen heffingsrente vernietigd.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaken betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 april 2014 te Leeuwarden. Belanghebbende is daar verschenen en gehoord. Namens de Inspecteur is verschenen en gehoord mr. [A], bijgestaan door mr. [B] en mr. [C].
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Feiten
Belanghebbende is geboren op 13 juni 1963 en is gehuwd met [D]. Belanghebbende woont in een woning aan de [a-straat] 23 te [Z] (hierna: de woning).
Belanghebbende heeft in zijn aangiften IB/PVV 2004 tot en met 2007 steeds een eigenwoningschuld vermeld van € 272.890 in verband met door hem afgesloten hypothecaire geldleningen.
Belanghebbende is in de jaren 2004 tot en met 2007 nieuwe geldleningen aangegaan ten bedrage van in totaal € 48.110.
In het door belanghebbende in zijn aangiften IB/PVV voor de jaren 2004 tot en met 2007 als eigenwoningschuld aangemerkte bedrag van € 272.892, zijn niet de in 2.3 genoemde geldleningen begrepen.
Belanghebbende heeft op 13 januari 2008 bij de DSB Bank een nieuwe hypothecaire geldlening ten bedrage van € 377.569 afgesloten. Hiermee heeft belanghebbende zijn hypothecaire geldlening van € 272.890, alsmede de in 2.3 genoemde leningen, afgelost (hierna tezamen aangeduid als: de herfinanciering).
Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV 2008 een eigenwoningschuld vermeld van € 321.000, zijnde circa 85% van het onder 2.4 genoemde bedrag van € 377.569.
De Inspecteur is bij het vaststellen van belanghebbendes aanslag IB/PVV 2008 afgeweken van belanghebbendes aangifte en heeft het bedrag van € 48.110 niet als eigenwoningschuld in de zin van artikel 3.120, lid 1, letter a, Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) aangemerkt, omdat belanghebbende de door hem gestelde verbetering en onderhoud van de woning niet met schriftelijke bescheiden heeft gestaafd. De op de nieuwe geldlening betrekking hebbende rente van € 2.174, de notariskosten van € 9 en de taxatiekosten van € 209, heeft de Inspecteur evenmin aanvaard als aftrekbare kosten met betrekking tot de eigen woning. Het door belanghebbende tegen de aanslag IB/PVV 2008 gerichte bezwaar, beroep en hoger beroep is ongegrond verklaard.
Belanghebbende doet op 29 juni 2010 aangifte IB/PVV 2009 en op 3 april 2011 aangifte IB/PVV 2010. Belanghebbende heeft in beide aangiften een eigenwoningschuld van € 321.000 vermeld.
Tot de stukken van het geding in hoger beroep behoort correspondentie tussen de Belastingdienst en belanghebbende betreffende de eigenwoningschuld, waaronder een brief van 24 augustus 2011 waarin als volgt is vermeld:
“Betreft
Afwijkingen van aangifte
Geachte [belanghebbende]
In mijn brief van 11 juli 2011 heb ik u geïnformeerd over mijn voornemen af te wijken van uw aangifte inkomstenbelasting, premie volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet 2008. In de brief van 30 juli 2011 hebt u hierop gereageerd Uw reactie heeft geen nieuwe informatie opgeleverd. Ik zal de voorgenomen afwijkingen niet herzien. U heeft niet aan kunnen tonen dat u de verhoogde hypotheek gebruikt heeft voor recente verbouwing. Een taxatierapport is hiervoor geen bewijs.
Binnenkort ontvangt u het aanslagbiljet waarop de afwijking van uw aangifte is verwerkt. Als u het niet eens bent met de aanslag, kunt u een bezwaarschrift indienen.(…)”
Tot de stukken van het geding behoort een zogeheten ‘nota van aanslagregeling’ afkomstig van de behandelend ambtenaar, met dagtekening 11 juli 2011, waarin is vermeld: “(…)
A.: H008. Betreft uitworp eigen woning 2008
B. Betrokkene heeft aangetoond dat hij betaald heeft wat hij in aftrek gebracht heeft. Alleen de hypotheek verhoging heb ik niet geaccepteerd. Hierdoor is de maximale hypotheekschuld 272.891 en is 72% van de hypotheekrente aftrekbaar.
C: afgeweken van de aangifte. Voor 2009 t/m 2010 een AKI ingebracht ivm maximale hypotheekschuld.(…)”
Vervolgens heeft de Inspecteur de aanslagen IB/PVV 2009 en 2010 conform de ingediende aangiften vastgesteld op respectievelijk 21 september 2011 en 6 oktober 2011.
Tussen partijen staat vast dat belanghebbende naar aanleiding van de aanslagen IB/PVV 2009 en 2010 contact heeft opgenomen met de belastingdienst, omdat - samengevat – belanghebbende verbaasd was dat deze aanslagen conform de aangiften waren opgelegd.
Op 18 februari 2012 heeft de Inspecteur de in geding zijnde navorderingsaanslagen opgelegd.
3 Geschil, standpunten en conclusies van partijen
In hoger beroep is tussen partijen primair in geschil of sprake is van een fout als bedoeld in artikel 16, lid 2, onderdeel c, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR), tekst 2012. Subsidiair is in geschil of belanghebbende een beroep op opgewekt vertrouwen toekomt.
De Inspecteur beantwoordt de eerste vraag bevestigend en de tweede vraag ontkennend en concludeert dat beide navorderingsaanslagen terecht zijn opgelegd omdat sprake was van een fout bij het opleggen van beide primitieve aanslagen hetgeen belanghebbende redelijkerwijs kenbaar was.
Belanghebbende beantwoordt de in 3.1 genoemde eerste vraag ontkennend en de tweede vraag bevestigend. Belanghebbende betwist in hoger beroep niet langer dat de navorderingsaanslagen in overeenstemming zijn met de toepasselijke wettelijke regelingen van artikel 3.120, lid 1, letter a, in verbinding met artikel 3.123 Wet IB 2001.
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en tot bevestiging van de uitspraak en tot bevestiging van de navorderingsaanslagen.
Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.