Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 01-07-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:5312, 12/00506
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 01-07-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:5312, 12/00506
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 1 juli 2014
- Datum publicatie
- 7 juli 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2014:5312
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:1515, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 12/00506
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Navordering. Verkoop industrieterrein belast? Ambtelijk verzuim?
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 12/00506
uitspraakdatum: 1 juli 2014
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
en het incidentele hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor [L] (hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 12 juli 2012, nummer AWB 11/385, in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is over het jaar 2001 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 213.615. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 21.061. Bij beschikking is een vergrijpboete opgelegd van € 71.441.
Belanghebbende is tegen de navorderingsaanslag, boetebeschikking en beschikking heffingsrente in bezwaar gekomen.
Op 28 januari 2011 heeft belanghebbende bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank) beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaar door de Inspecteur.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 5 januari 2012 de navorderingsaanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd en de vergrijpboete verminderd tot nihil.
Belanghebbende is tegen die uitspraken nogmaals in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het tweede beroepschrift aangemerkt als aanvulling op het eerder ingestelde beroep en dit beroep bij uitspraak van 12 juli 2012 ongegrond verklaard en het onderzoek in verband met het verzoek om schadevergoeding heropend.
Belanghebbende heeft bij faxbericht van 20 augustus 2012 tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. De Inspecteur heeft in zijn verweerschrift incidenteel hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft het incidentele hoger beroep van de Inspecteur beantwoord.
Belanghebbende heeft nadere stukken ingediend met dagtekening 24 januari 2014 en 4 februari 2014.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2014 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. [A] en mr. [B], beiden advocaat te [L], als de gemachtigden van belanghebbende. Namens de Inspecteur is verschenen en gehoord mr. [C] bijgestaan door mr. [D], [E], [F], [G] en mr. [H]. Met instemming van partijen zijn de onderhavige hoger beroepen ter zitting gelijktijdig behandeld met de hoger beroepen geregistreerd onder de nummers 12/00507, 12/00508 en 12/00522 tot en met 12/00525.
De gemachtigde van belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd en voorgedragen.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat op 24 maart 2014 aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Belanghebbende en zijn zus zijn beiden vennoot van de vennootschap onder firma [I] (hierna: de vof). De vof is opgericht op 11 december 1996. Blijkens het uittreksel van de Kamer van Koophandel luidt de bedrijfsomschrijving: “exploitatie van en handel in onroerende goederen in de ruimste zin van het woord”.
In de op 11 december 1996 door belanghebbende en zijn zus ondertekende “Opgaaf gegevens startende onderneming” is onder meer opgenomen dat de vof meer dan één opdrachtgever heeft en dat de belaste omzet naar schatting fl. 50.000 per jaar zal bedragen.
Beide firmanten hebben hun vader, [J] (hierna: [J] sr.), een volmacht verstrekt om zowel namens de vof als namens hen beiden in privé in rechte op te treden.
Op 11 november 1996 heeft [J] sr. van [K] B.V. te [P] (hierna: [K]) een bouwterrein gekocht, dat is gelegen op het transportcentrum [M], ter grootte van circa 7.167 m², voor een bedrag van fl. 680.865 exclusief omzetbelasting.
Op 31 januari 1997 is door [N] Notarissen te [O] een factuur uitgereikt aan de vof wegens “aankoop van industrieterrein op het transportcentrum [M] te [M] [K] B.V., gevestigd te [P]” voor een bedrag van fl. 803.934.86, te weten een koopsom van fl. 680.865 vermeerderd met een bedrag van fl. 119.151,38 aan omzetbelasting en fl. 3.918,48 aan kosten.
De levering van het terrein heeft plaatsgevonden op 7 februari 1997 ten overstaan van notaris mr. [Q]. De akte van levering luidt – voor zover van belang – als volgt:
“Heden, zeven februari negentienhonderd zeven en negentig, verschenen voor mij (…):
-
[notarisklerk] te deze handelend als gevolmachtigde van [[K]] (…) hierna te noemen: verkoper;
-
[kandidaat-notaris] ten deze handelende:
-
ls gevolmachtigde van [[J] sr.]
-
als gevolmachtigde van de [vof], hierna te noemen: “koper” (…)
De comparanten verklaarden het navolgende:
Levering, registergoed
Verkoper heeft blijkens een op elf november negentienhonderd zes en negentig aangegane overeenkomst van verkoop en koop verkocht aan [[J] sr.], die blijkens voormelde overeenkomst na te melden registergoed van verkoper heeft gekocht.
Nadien zijn partijen nader mondeling overeengekomen dat na te melden registergoed is verkocht aan de hiervoor sub 2.b. genoemde vennootschap onder firma.
Ter uitvoering van het vorenstaande levert verkoper (…) aan de hiervoor sub 2.b. genoemde vennootschap onder firma (…):
industrieterrein, gelegen op het transportcentrum [M] te [M], uitmakende een ter plaatse kennelijk aangeduid gedeelte ter grootte van ongeveer [7.176 m2] van het kadastrale perceel gemeente Oud-[M] sectie D nummer [0000] (…)
Koopprijs, verrekening diverse bedragen
De koopprijs bedraagt (…) (f 800.016,38) (inclusief omzetbelasting)”
Op de balans van de vof betreffende het jaar 1997 is onder materiële vaste activa opgenomen een post bedrijfsgebouwen en -terrein ten bedrage van fl. 784.411 en een post andere vaste bedrijfsmiddelen ten bedrage van fl. 128.500.
Tot de stukken van het geding behoren zes facturen die aan de vof zijn uitgereikt in de periode april 1997 t/m juli 1998. De facturen zijn afkomstig van [R], Nationaal en internationaal transportbedrijf [S] B.V. en [T] B.V. en hebben onder meer betrekking op de levering en montage van een hekwerk, de levering van betonmortel, cement en grind, grondwerkzaamheden, de aanleg van een puinfundering van 7.100 m2 en van een parkeerstrook van 444 m2.
Tot de stukken van het geding behoort verder een brief van Regio Bank van 11 april 2001 gericht aan mr. [U]/mr. [V], notarissen te [W], betreffende “algehele aflossing hypothecaire geldlening t.n.v. [J] met royementsvolmacht voor de hypotheek op [a-straat] 13, [Y].
Blijkens twee akten van levering van 12 april 2001, welke zijn verleden door notaris mr. [V], heeft de vof een perceel industrieterrein verkocht, kadastraal bekend gemeente Oud-[M], sectie D, nummers [0001], deel uitmakend van het transportcentrum [M], en plaatselijk bekend als [a-straat] 11 (gedeeltelijk) en [a-straat] 13, bij elkaar groot 71 are 67 centiare. Uit de akten blijkt verder dat de vof het perceel in eigendom heeft verkregen op 11 februari 1997 door inschrijving in het Register Hypotheken van de op 7 februari 1997 door notaris mr. [Q] verleden akte van levering.
Op 30 augustus 2001 heeft de vof een factuur uitgereikt aan [AA] B.V. te [L] ter zake van de levering van een Volkswagen LT 28 TDI voor een bedrag van fl. 49.000 vermeerderd met 19% omzetbelasting. Op de factuur wordt in het briefhoofd de naam “SCHWERTRANSPORT V.O.F. [I]” vermeld.
Op 28 maart 2002 heeft belanghebbende aangifte IB/PVV 2001 gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.612. De aanslag IB/PVV 2001 is op 18 november 2003 opgelegd conform de ingediende aangifte.
Bij brief van 21 september 2007 heeft de Inspecteur aan de gemachtigde van belanghebbende te kennen gegeven voornemens te zijn een navorderingsaanslag IB/PVV 2001 op te leggen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 213.615 en een vergrijpboete ter hoogte van 75% van het nagevorderde bedrag.
Het belastbare inkomen uit werk en woning is als volgt berekend:
Verkoopprijs 2001 perceel [M] |
fl. 1.505.070 |
|
Aankoopprijs 1997 perceel [M] |
fl. 680.865 |
|
Boekwinst |
fl. 824.205 |
(€ 374.006) |
Per firmant bedraagt de boekwinst |
€ 187.003 |
|
Belastbaar inkomen (box I) |
€ 26.612 |
|
Correctie boekwinst pand |
€ 187.003 |
|
Gecorrigeerd belastbaar inkomen |
€ 213.615 |
Met dagtekening 29 september 2007 zijn aan belanghebbende de onderhavige navorderingsaanslag, beschikking heffingsrente en boetebeschikking opgelegd.
Belanghebbende is in bezwaar gekomen en nadien in beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaar. Op 5 januari 2012 heeft de Inspecteur alsnog uitspraak op bezwaar gedaan en de opgelegde vergrijpboete verminderd tot nihil.
In de ter zitting van de Rechtbank overgelegde pleitnota heeft de Inspecteur omtrent het nieuwe feit opgemerkt:
“De gemachtigde heeft herhaaldelijk naar voren gebracht dat een nieuw feit ontbreekt, onder andere omdat de administratie van de vennootschap onder firma door de FIOD in beslag zou zijn genomen. Het ging hier echter om een strafrechtelijk onderzoek dat niet gericht was tegen de vennootschap onder firma dan wel belanghebbende, dus dat argument is niet relevant. Verdere beschouwingen over het nieuwe feit zijn naar mijn mening irrelevant, omdat vaststaat dat de belanghebbende ter zake van de verkoop van de onroerende zaken te kwader trouw was.”
In het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting van de Rechtbank is omtrent het nieuwe feit de volgende passage opgenomen:
“De voorzitter vraagt of er een beroep wordt gedaan op een nieuw feit. De gemachtigde van verweerder verklaart in antwoord hierop dat sprake is van kwade trouw en dat geen beroep wordt gedaan op een nieuw feit.”
De Rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak geoordeeld dat de Inspecteur ter zitting zijn primaire stelling dat sprake is van een nieuw feit heeft laten varen, dat belanghebbende echter te kwader trouw is geweest en dat de Inspecteur om die reden bevoegd was om na te vorderen. Verder heeft de Rechtbank geoordeeld dat op geen enkele wijze is gebleken dat het bij de verkoop in 2001 behaalde voordeel niet aan belanghebbende, als firmant van de vof, is toegevloeid en dat van kosten die op het behaalde resultaat in mindering zouden kunnen worden gebracht evenmin is gebleken. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard en het onderzoek met betrekking tot het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn heropend teneinde de minister van Veiligheid en Justitie in de gelegenheid te stellen aan het geding deel te nemen.
3 Geschil
In hoger beroep is in geschil of de navorderingsaanslag IB/PVV 2001 terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende is opgelegd. In het bijzonder is in geschil of:
– de Inspecteur de stelling dat hij beschikt over een “nieuw feit” heeft prijsgegeven;
– artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr) de Inspecteur in het onderhavige geval de mogelijkheid biedt een navorderingsaanslag op te leggen;
– de Inspecteur het met de verkoop van het industrieterrein behaalde voordeel terecht als winst uit onderneming in aanmerking heeft genomen;
– de correctie op het juiste bedrag is vastgesteld;
– artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is geschonden;
– het door de Inspecteur ingestelde incidentele hoger beroep ontvankelijk is, en zo nee of dit aanleiding vormt voor een integrale proceskostenvergoeding.
Belanghebbende bepleit dat de onderhavige navorderingsaanslag ten onrechte aan hem is opgelegd aangezien de Inspecteur ter zitting van de Rechtbank uitdrukkelijk zijn beroep op een nieuw feit heeft laten varen en van kwade trouw geen sprake is. Daarnaast voert belanghebbende aan dat het met de verkoop van het industrieterrein behaalde voordeel niet aan hem, in zijn hoedanigheid als firmant van de vof, is toegevloeid. Ook stelt hij dat de vof geen onderneming drijft en dat het voordeel derhalve in box III in aanmerking had moeten worden genomen. Verder bestrijdt belanghebbende de hoogte van het door de Inspecteur in aanmerking genomen voordeel en voert hij aan dat de Inspecteur ten onrechte geen stukken heeft overgelegd van het overleg dat tussen de Inspecteur en de FIOD heeft plaatsgevonden. De omstandigheid dat de Inspecteur incidenteel hoger beroep heeft ingesteld terwijl hij wist dat dit hoger beroep niet-ontvankelijk zou worden verklaard wegens een gebrek aan belang, rechtvaardigt – aldus nog altijd belanghebbende – een integrale proceskostenvergoeding.
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de navorderingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende is opgelegd. Van een schending van artikel 8:42 van de Awb is geen sprake omdat nimmer met de FIOD over belanghebbende of de vof is gesproken. In incidenteel appel heeft de Inspecteur zich verzet tegen het oordeel van de Rechtbank dat hij ter zitting zijn stelling heeft prijsgegeven dat sprake is van een nieuw feit. Dat het incidentele hoger beroep niet-ontvankelijk zou zijn wegens een gebrek aan belang, wordt door de Inspecteur betwist.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak van de Inspecteur, de navorderingsaanslag en de beschikking heffingsrente.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.