Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 01-07-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:5314, 13/00915

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 01-07-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:5314, 13/00915

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
1 juli 2014
Datum publicatie
7 juli 2014
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2014:5314
Formele relaties
Zaaknummer
13/00915
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 15

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Verrekening voorlopige aanslag ?

Uitspraak

Afdeling belastingrecht

Locatie Arnhem

nummer 13/00915

uitspraakdatum: 1 juli 2014

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 20 augustus 2013, nummer AWB 12/5816, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Utrecht-Gooi, kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.859. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 814.

1.2

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar het belastbare inkomen uit werk en woning gehandhaafd, alsnog alleenstaande-ouderkorting en aanvullende alleenstaande-ouderkorting verleend en de heffingsrente verminderd tot € 670.

1.3

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen. De Rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft het beroep bij uitspraak van 20 augustus 2013 ongegrond verklaard.

1.4

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5

Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.6

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 mei 2014 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, bijgestaan door [A], alsmede [B] en [C] namens de Inspecteur.

1.7

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

Belanghebbende was in het onderhavige belastingjaar gehuwd met [A] (hierna: [A]).

2.2

Belanghebbende en haar minderjarige zoon [D] stonden in het onderhavige belastingjaar ingeschreven op het adres [a-straat] 22 te [Z]. [A] stond van 11 september 2009 tot 26 april 2010 eveneens ingeschreven op het voornoemde adres.

2.3

Op 22 april 2010 is door [A] de aangifte IB/PVV van belanghebbende voor het jaar 2009 ingediend. In die aangifte is een belastbaar inkomen uit werk en woning berekend van € 21.409. In de aangifte is rekening gehouden met een reisaftrek voor openbaar vervoer van € 1.591, alimentatiekosten van € 1.000, een bedrag aan specifieke zorgkosten van € 1.000 en diverse heffingskortingen. Aan ingehouden en verrekenbare loonheffing is in de aangifte een bedrag vermeld van € 13.000. Op het voorblad van de aangifte is het voorgedrukte (bank)rekeningnummer voor teruggaaf ([000000000]) doorgehaald en vervangen door het (bank)rekeningnummer [000000001].

2.4

Met dagtekening 3 augustus 2010 heeft de Inspecteur – conform de ingediende aangifte – een voorlopige aanslag opgelegd. Deze voorlopige aanslag resulteerde in een teruggaaf van € 13.363. In de voorlopige aanslag, die is verzonden naar het adres van belanghebbende, is vermeld: “Het bedrag, of het deel dat overblijft na verrekening, wordt overgemaakt op rekeningnummer [000000001].”

2.5

Het bedrag van de teruggaaf op grond van de voorlopige aanslag is overgemaakt naar een gezamenlijke bankrekening van belanghebbende en [A] bij de ABN-AMRO bank met het rekeningnummer [000000001].

2.6

Bij brief van 13 juni 2012 heeft de Inspecteur belanghebbende verzocht om informatie met betrekking tot de geclaimde aftrekposten en heffingskortingen. Naar aanleiding van de reactie van belanghebbende heeft de Inspecteur met dagtekening 11 juli 2012 het belastbare inkomen uit werk en woning voor het jaar 2012 vastgesteld op € 21.859, de aftrekposten geweigerd en, naast de algemene heffingskorting en de arbeidskorting, de inkomensafhankelijke combinatiekorting verleend. De definitieve aanslag resulteerde in een betaling van € 11.168. Hiertegen is belanghebbende in bezwaar gekomen.

2.7

Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur alsnog de alleenstaande-ouderkorting en de aanvullende alleenstaande-ouderkorting verleend. Na deze uitspraak resulteerde de aanslag, mede in verband met de vermindering van de in rekening gebrachte heffingsrente, in een te betalen bedrag van € 9.182.

2.8

De Rechtbank heeft beslist dat belanghebbende niet in aanmerking komt voor de geclaimde aftrekposten nu betalingsbewijzen, dan wel andere schriftelijke bescheiden ontbreken waaruit kan worden afgeleid dat belanghebbende deze kosten daadwerkelijk heeft gemaakt. Ook heeft belanghebbende naar het oordeel van de Rechtbank geen recht op ouderschapsverlofkorting.

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

In geschil is het antwoord op de vraag of de Inspecteur de aanslag IB/PVV tot het juiste bedrag heeft vastgesteld.

3.2

De Inspecteur beantwoordt voorgaande vraag bevestigend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

3.3

Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank. Zij stelt zich op het standpunt dat verrekening van de opgelegde voorlopige aanslag achterwege moet blijven omdat zij daarvan niet op de hoogte was. Ten tijde van het opleggen van de voorlopige aanslag was zij haar woonadres ontvlucht wegens huiselijk geweld. [A] heeft de teruggaaf onmiddellijk van de bankrekening opgenomen en aangewend in zijn onderneming als zogenoemde zzp-er. Naar de mening van belanghebbende moet de voorlopige aanslag worden verrekend met een aan [A] op te leggen aanslag.

3.4

Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing