Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 01-07-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:5315, 13/00935

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 01-07-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:5315, 13/00935

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
1 juli 2014
Datum publicatie
7 juli 2014
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2014:5315
Zaaknummer
13/00935

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Navordering. Aan en verkoop pand. ROW?

Uitspraak

Afdeling belastingrecht

Locatie Arnhem

nummer 13/00935

uitspraakdatum: 1 juli 2014

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 27 augustus 2013, nummer AWB 13/413, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Amersfoort (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

Aan belanghebbende is over het jaar 2006 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 224.401, alsmede bij afzonderlijke beschikking een boete van € 48.849. Daarnaast is bij beschikking een bedrag van € 20.358 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.2

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 7 december 2012 de navorderingsaanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd en de boetebeschikking verminderd tot een bedrag van € 48.709.

1.3

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank Midden-Nederland heeft het beroepschrift doorgezonden naar de rechtbank Oost-Nederland. De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft, als rechtsopvolger van de rechtbank Oost-Nederland, het beroep bij uitspraak van 27 augustus 2013 ongegrond verklaard.

1.4

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5

Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.6

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 april 2014 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. [A] als gemachtigde van belanghebbende, alsmede mr. [B], [C] en [D] namens de Inspecteur.

1.7

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De feiten

2.1

Belanghebbende heeft sinds 1 januari 2004 een eenmanszaak, [E] Management. De bedrijfsomschrijving was “Beheer, advies en commerciële dienstverlening op gebied van onroerend goed”. Op 16 september 2004 is de bedrijfsomschrijving gewijzigd in “Beheer, advies en commerciële dienstverlening en groothandel in puzzels en aanverwante artikelen”. Blijkens een uittreksel uit het handelsregister van 18 mei 2006 is voor de eenmanszaak voorts onder meer de handelsnaam “[E]” ingeschreven.

2.2

Belanghebbende heeft op 20 juli 2006 van de Stichting [G] ten behoeve van de [H] (hierna: [H]) een kantoorpand aan de [a-straat] 13 te [L] (hierna: het pand) gekocht voor € 600.000. De vraagprijs van het pand was op het moment van de koop € 887.000. In de koopovereenkomst is als koper vermeld de eenmanszaak [E]. In de koopovereenkomst is opgenomen dat de koper een huurgarantie krijgt van Stichting [I] ter grootte van € 7.500 per kwartaal voor een periode van maximaal twee jaar.

2.3

Belanghebbende heeft op 24 juli 2006 telefonisch overleg gehad met mevrouw [J] (hierna: [J]) van [K] voor een advies voor verhuur/verkoop van het pand. In een advies van 2 augustus 2006 geeft [J] aan dat de kans op een transactie het grootst is bij verkoop aan een eigenaar/gebruiker en dat zij een verkoopprijs denkt te kunnen realiseren die ligt tussen de € 825.000 en € 850.000 k.k.

2.4

Belanghebbende heeft op 25 juli 2006 namens [E] de door [M] (hierna: [M]) opgemaakte koopovereenkomst voor akkoord getekend.

2.5

Op 28 juli 2006 heeft belanghebbende ter financiering van het pand tegen een jaarlijkse rente van 6% een geldlening ter grootte van € 650.000 afgesloten bij zijn schoonvader, [N] (hierna: [N]). Ter zake van deze geldlening zijn door belanghebbende nimmer zekerheden verstrekt. [N] was van 1998 tot en met 2006 voorzitter van de [O] en vanaf 2007 bestuurslid van [P].

2.6

Op 1 augustus 2006 is het pand aan belanghebbende geleverd. Onder paragraaf A van de akte van levering is vermeld: “Verkoper en koper (de laatste daarbij handelend namens zijn eenmanszaak [E])”.

2.7

Op 1 augustus hebben Stichting [Q] en [E] een overeenkomst van huurgarantie gesloten. Op 1 augustus 2006 en 9 oktober 2006 heeft belanghebbende namens [E] gefactureerd aan Stichting [Q] ter zake van de huurgarantie op het pand voor het eerste en tweede kwartaal. In juli 2006 is de [H] verhuisd naar het kantoorpand van het “[Q]” te [L]. In het dit kantoorpand waren reeds (onder andere) gevestigd de [O] en het [P].

2.8

Op 2 augustus 2006 heeft [M] (de verkopende makelaar van [H]) belanghebbende een e-mail gestuurd, waarin belanghebbende wordt geadviseerd een vraagprijs te hanteren van € 887.000 k.k.

2.9

Op 9 augustus 2006 heeft [J] aan belanghebbende bevestigd dat [K] van belanghebbende de opdracht heeft gekregen te bemiddelen bij verkoop van het pand en dat daarbij een vraagprijs wordt gehanteerd van € 875.000 k.k.

2.10

Op 6 september 2006 is namens de [R] een bod op het pand uitgebracht van € 700.000 k.k. Dit bod heeft geleid tot een koopovereenkomst in oktober 2006 waarbij het pand werd verkocht voor € 805.000 k.k.

2.11

Belanghebbende heeft het pand uiteindelijk verkocht aan [S] voor € 810.000.

2.12

Op 24 november 2006 heeft belanghebbende op zijn eigen naam twee nota’s verzonden aan Stichting [Q] aangaande de huurgarantie over het eerste en tweede kwartaal 2006. Op dezelfde datum heeft hij namens [E] creditnota’s verzonden aan Stichting [Q] aangaande dezelfde kwartalen.

2.13

Op 28 november 2006 is in het handelsregister de omschrijving van de bedrijfsactiviteiten van belanghebbende gewijzigd in “Beheer, advies en commerciële dienstverlening. Aan- en verkoop onroerend goed. Vastgoedbeheer.”

2.14

Op 18 september 2011 heeft belanghebbende, naar aanleiding van een vragenbrief van de Inspecteur van 28 augustus 2011, de Inspecteur het volgende bericht.

“In 2007 [bedoeld zal zijn 2006; toevoeging Hof] heeft een belegger mij geattendeerd op het onroerend goed aan de [a-straat] 13 te [L] en uitgelegd dat het een interessante lange termijn investering zou kunnen zijn mede gezien de aantrekkelijk prijs en goede verhuur mogelijkheden.”

2.15

Op 15 januari 2007 is het pand juridisch geleverd voor een koopprijs van € 810.000 k.k. In de akte van levering is belanghebbende opgenomen als verkoper.

2.16

Op 2 november 2011 heeft de Inspecteur bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld. Onderzocht is of het resultaat behaald met de aan- en verkoop van het pand terecht is aangemerkt als privétransactie. Van dit boekenonderzoek is een rapport opgesteld, gedateerd 19 december 2011. In dit rapport is een vergrijpboete van 50% aangekondigd. De Inspecteur is naar aanleiding van het boekenonderzoek tot het oordeel gekomen dat het resultaat belastbaar is in box 1.

3 Geschil

3.1

In geschil is het antwoord op de vraag of terecht een navorderingsaanslag IB/PVV is opgelegd, meer in het bijzonder of het resultaat behaald met de aan- en verkoop van het pand in 2006 tot het belastbaar inkomen uit werk en woning behoort. Tevens is in geschil of de boete, zoals verminderd na bezwaar, terecht en tot een juist bedrag is opgelegd.

3.2

Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de Inspecteur niet voldoet aan de voorwaarden om tot navordering te kunnen overgaan, dat het resultaat behaald met de aan- en verkoop van het pand belastbaar is in box 3, dat – voor zover dit resultaat belastbaar is als inkomen uit werk en woning – het belastbaar feit zich in 2007 heeft voorgedaan en dat een boete niet kan worden opgelegd, dan wel dat deze dient te worden gematigd. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de navorderingsaanslag, de beschikking heffingsrente en de boetebeschikking.

3.3

De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de navorderingsaanslag en boete terecht en tot een juist bedrag zijn opgelegd en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

3.4

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing