Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 15-07-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:5893, 14/00030
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 15-07-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:5893, 14/00030
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 15 juli 2014
- Datum publicatie
- 1 augustus 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2014:5893
- Zaaknummer
- 14/00030
Inhoudsindicatie
Vennootschapsbelasting. Onzakelijke lening.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 14/00030
uitspraakdatum: 15 juli 2014
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] BV, gevestigd te [Z] (hierna: belanghebbende),
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 3 december 2013, nummer AWB 13/1429, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Almere (hierna: de Inspecteur).
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbare winst van € 146.727. Daarbij is een bedrag van € 1.149 aan heffingsrente in rekening gebracht.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 1 februari 2013 de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken op bezwaar in beroep gekomen. De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft het beroep bij uitspraak van 3 december 2013 ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft bij faxbericht van 10 januari 2014 tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juli 2014 te Arnhem. Belanghebbende is daar vertegenwoordigd door [A], bijgestaan door mr. [B] en mr. [C], beiden werkzaam bij [D] Belastingadviseurs te [Z]. Namens de Inspecteur is verschenen mr. [E].
Belanghebbende heeft voorafgaand aan de zitting een pleitnota toegestuurd waarvan ter zitting een kopie aan de Inspecteur is overgelegd. De Inspecteur heeft na een leespauze op de inhoud van deze pleitnota gereageerd.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Feiten
Belanghebbende is samen met haar dochtervennootschap [F] Vastgoed BV (hierna: Vastgoed BV) gevoegd in een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting. Alle aandelen in belanghebbende worden gehouden door de heer [A].
Daarnaast hield belanghebbende tot 20 juni 2008 alle aandelen in [G] BV. Tot dat moment was [G] BV ook gevoegd in de fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting. Sinds 20 juni 2008 is 25% van de aandelen in [G] BV in handen van haar commercieel directeur de heer [H].
[G] BV drijft een onderneming bestaande uit een boekenwinkel, een papiergroothandel, een verzendboekhandel, een uitgeverij en een groothandel in kantoormachines en –meubilair. Het pand van waaruit de onderneming wordt gedreven, gelegen aan de [a-straat] te [Z] en bestaande uit kantoor, showroom en magazijn, wordt sinds 1991 door Vastgoed BV aan [G] BV verhuurd. De jaarlijkse huur bedraagt circa € 165.000.
Op 24 september 2007 heeft de Rabobank aan [G] BV een vaste lening van € 200.000 verstrekt met een looptijd van 10 jaar en een rente van 5,6%, alsmede een rekening-courant met een maximale kredietruimte van € 250.000 en een variabele rente. Eind 2008 bedroeg de door de Rabobank verstrekte financiering in totaal € 347.666.
5. In de loop der jaren is een achterstand ontstaan in de huurbetalingen door [G] BV aan [F] Vastgoed BV. Eind 2008 was de huurachterstand opgelopen tot circa € 600.000. Dit heeft geleid tot het aangaan van een overeenkomst van geldlening tussen deze vennootschappen, gedagtekend 29 december 2008. In deze overeenkomst is onder meer het volgende opgenomen:
“In aanmerking nemende:
- dat [Vastgoed BV] de bereidheid heeft getoond aan [[G] BV] een geldlening te verstrekken welke [[G] BV] heeft aanvaard;
- dat [Vastgoed BV] zich jegens de Rabobank heeft verbonden om geheel noch gedeeltelijk voldoening van de onderstaande vordering op [[G] BV] en de daarover verschuldigde rente aan te nemen, deze vordering en de daarover verschuldigde rente niet in verrekening te brengen, niet te vervreemden of te bezwaren en geen zekerheid voor deze vordering en de daarover verschuldigde rente van de geldlener te accepteren, zolang de Rabobank nog enige vordering op [[G] BV] hebben of kunnen verkrijgen, tenzij zij van de Rabobank daarvoor vooraf schriftelijk toestemming heeft gekregen;
- dat partijen tot op heden nagelaten hebben de termen en voorwaarden van deze achtergestelde geldlening bij schriftelijke overeenkomst vast te leggen en hiertoe alsnog wensen over te gaan.
zijn overeengekomen:
1. [Vastgoed BV] heeft aan [[G] BV] een lening van € 600.000 (…) verstrekt, welk bedrag [[G] BV] in leen heeft aanvaard.
2. De rentevergoeding is gelijk aan de depositorente van de Europese Centrale Bank vermeerderd met 2,75%. De rente wordt per jaar vastgesteld bij het begin van ieder kalenderjaar. (…)
3. De looptijd van de geldlening bedraagt vijf jaar, ingaande 31 december 2008. Gedurende deze periode is de geleende som niet opeisbaar behoudens in de hierna onder artikel 5. genoemde gevallen. Na het verstrijken van deze periode zal [[G] BV] het resterende deel van de hoofdsom ineens aflossen en de lopende rente voldoen na een verzoek daartoe van [Vastgoed BV] met inachtneming van een termijn van drie maanden. Partijen kunnen de looptijd van de lening in onderling overleg nader vaststellen.
4. [Vastgoed BV] stelt bij deze de voormelde vordering met de daarover verschuldigde rente achter bij de vorderingen die de Rabobank op [[G] BV] hebben en/of zullen verkrijgen uit hoofde van verstrekte en/of te verstrekken geldleningen (…) dan wel uit welken anderen hoofde ook. [[G] BV] erkent deze achterstelling en zal zich dienovereenkomstig gedragen.
5. De leningsovereenkomst eindigt van rechtswege en het door [[G] BV] alsdan verschuldigde is terstond en zonder opzegging, ingebrekestelling of andere formaliteit opeisbaar in de volgende gevallen:
a. indien [[G] BV] in verzuim is met het nakomen van enige verplichting uit hoofde van deze overeenkomst;
b. indien [[G] BV] failliet wordt verklaard dan wel surséance van betaling aanvraagt;
c. indien op het vermogen van [[G] BV] geheel of gedeeltelijk beslag wordt gelegd dan wel het vermogen van [[G] BV] geheel of gedeeltelijk onder bewind wordt gesteld.
(…)
10. [ [[G] BV] verplicht zich op eerste afroep zekerheden te stellen aan [Vastgoed BV] voor de nakoming van deze overeenkomst. Deze zekerheden betreffen bijvoorbeeld pandrecht op voorraden of debiteuren met een zo hoog mogelijke rang.
Het is [[G] BV] verboden om zonder toestemming van [Vastgoed BV] zekerheden aan derden te verstrekken.”
Na het aangaan van de leningsovereenkomst is de door [G] BV verschuldigde rente steeds voldaan, en dus niet bijgeschreven op de hoofdsom. In 2010 is aan Vastgoed BV een rente betaald van 3% van € 600.000, ofwel € 18.000. [G] BV heeft de rentebetalingen gefinancierd uit een rekening-courantverhouding met belanghebbende. Sindsdien zijn ook geen nieuwe huurachterstanden ontstaan. De huurpenningen heeft [G] BV gefinancierd uit de door de Rabobank verstrekte kredietfaciliteit.
Het (commerciële) vermogen en de omzet van [G] BV bedragen als volgt:
Vermogen (ultimo) Omzet
2003 € 119.384 € 2.798.660
2004 -/- 97.846 2.698.865
2005 -/- 213.182 3.059.410
2006 -/- 220.478 3.857.456
2007 -/- 219.588 4.352.921
2008 -/- 202.752 4.763.350
2009 -/- 285.255 5.322.961
2010 -/- 456.192 4.649.197
Noch gedurende de looptijd van de door Vastgoed BV verstrekte geldlening, noch bij het einde van de looptijd op 31 december 2013, heeft een aflossing plaatsgevonden. Ook nadien heeft [G] BV niets afgelost. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat de looptijd van de geldlening stilzwijgend is verlengd.
Gedurende de looptijd van de lening zijn geen zekerheden bedongen door Vastgoed BV.
In 2010 heeft Vastgoed BV de vordering op [G] BV – die is gewaardeerd op de nominale waarde van € 600.000 – afgewaardeerd met € 150.000. Bij haar aangifte heeft belanghebbende deze afwaardering geheel ten laste van de winst gebracht.
De Inspecteur heeft bij het vaststellen van de belastingaanslag de afwaardering gecorrigeerd.
De Rechtbank heeft de Inspecteur in het gelijk gesteld. Daartoe heeft de Rechtbank overwogen dat de afwaardering niet aftrekbaar is omdat het door belanghebbende aanvaarde debiteurenrisico onzakelijk is. Zo heeft belanghebbende geen reële zekerheden bedongen bij het tot stand komen van de geldlening, ontbreekt een aflossingsschema en is de aan [G] BV verstrekte lening achtergesteld op de door de Rabobank verstrekte geldlening, aldus de Rechtbank.
3 Geschil
In geschil is of belanghebbende terecht het bedrag van de afwaardering van de geldlening aan [G] BV ten laste van de winst heeft gebracht. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de Inspecteur ontkennend.
Belanghebbende heeft daartoe aangevoerd dat het tijdstip waarnaar de zakelijkheid van de lening beoordeeld dient te worden niet 29 december 2008 betreft, maar de jaren ervoor waarin de huurvorderingen zijn ontstaan. Op die momenten zou volgens belanghebbende nog geen sprake zijn van enige onzakelijkheid. Zou nadien enige onzakelijkheid optreden, dan dient de Inspecteur feiten aannemelijk te maken die meebrengen dat daarvan sprake is, aldus belanghebbende.
Belanghebbende heeft verder betoogd dat eventuele onzakelijke elementen in de geldverstrekking kunnen worden gecompenseerd door aanpassing van de rente. Voorts heeft belanghebbende betoogd dat als door Vastgoed BV een debiteurenrisico wordt gelopen dat een derde niet zou hebben genomen, zij dit risico niet heeft aanvaard in de hoedanigheid van gelieerde vennootschap, maar als verhuurder. Dit zou volgens belanghebbende meebrengen dat de afwaardering ten laste van de winst kan worden gebracht.
Tussen partijen is niet in geschil dat de geldverstrekking door Vastgoed BV aan [G] BV als geldlening moet worden aangemerkt en dat de waarde in het economische verkeer van deze vordering ultimo 2010 een afwaardering ervan rechtvaardigt. De Inspecteur verdedigt evenwel de opvatting dat deze afwaardering niet in mindering op belanghebbendes winst kan worden gebracht, aangezien het door Vastgoed BV aanvaarde debiteurenrisico onzakelijk is.
Verder verdedigt de Inspecteur de opvatting dat bij de verbreking van de fiscale eenheid op 20 juni 2008 (zie 2.2) de vordering van Vastgoed BV op [G] BV had moeten worden gewaardeerd op de lagere bedrijfswaarde van nihil, dat deze foutieve beginwaardering met toepassing van de foutenleer op de beginbalans van 2010 dient te worden hersteld, en dat dit meebrengt dat in 2010 geen afwaarderingsverlies kan worden genomen. Ter zitting heeft de Inspecteur zijn standpunt over verrekening van vorderingen en schulden tussen Vastgoed BV en [G] BV, ingetrokken.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de Inspecteur en tot vermindering van de aanslag naar een belastbare winst van € 3.273 negatief. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.