Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 28-01-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:635, 13/00548 en 13/00639
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 28-01-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:635, 13/00548 en 13/00639
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 28 januari 2014
- Datum publicatie
- 7 februari 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2014:635
- Zaaknummer
- 13/00548 en 13/00639
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Ontvangen bedragen. Belaste provisies of terugbetalingen?
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummers 13/00548 en 13/00639
uitspraakdatum: 28 januari 2014
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van rechtbank Oost-Nederland van 21 maart 2013, nummers AWB 12/3638 en AWB 12/3640, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Utrecht-Gooi/kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur).
1 Ontstaan en loop van het geding
De Inspecteur heeft aan belanghebbende aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd voor de jaren 2004 en 2005 en bij beschikkingen heffingsrente berekend.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslagen en de beschikkingen. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de bezwaren afgewezen.
Belanghebbende is tegen voormelde uitspraken van de Inspecteur in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem. De rechtbank Oost-Nederland (hierna: de Rechtbank), de opvolger van de rechtbank Arnhem, heeft de beroepen ongegrond verklaard.
Het beroepschrift tegen de uitspraak van de Rechtbank is op 1 mei 2013 ter griffie ingekomen.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2013 te Arnhem. Belanghebbende is daar verschenen, bijgestaan door mr. [A]. Namens de Inspecteur is verschenen [B]. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende heeft in de onderhavige jaren geld ingelegd bij [C] (hierna: [C]). Voorts heeft hij anderen met [C] in contact gebracht.
[C] heeft, onder meer in de onderhavige jaren, overeenkomsten van geldlening afgesloten met een groot aantal personen. Aan deze overeenkomsten lagen hoge rendementen ten grondslag die aanvankelijk ook werden uitbetaald aan de uitleners. Deze hoge rendementen kon [C] realiseren doordat hij het geld, naar eigen zeggen, belegde of in de valutahandel gebruikte. Echter, vanaf 2003 belegde [C] de ingelegde gelden niet meer. [C] bleef evenwel hoge rendementen toezeggen en mensen bleven grote geldbedragen aan hem uitlenen. Aldus heeft [C] een groot aantal personen bewogen tot afgifte van geldbedragen. [C] hield de illusie dat het mogelijk was zulke hoge rendementen te realiseren in stand door een deel van de inleggers met de geleende gelden de beloofde rendementen uit te betalen. Bij dit alles heeft [C] tevens gebruik gemaakt van zogenaamde tussenpersonen, veelal mensen die zelf gelden hadden ‘belegd’ bij [C] en die al dan niet op verzoek van [C] derden bewogen eveneens bij [C] te ‘beleggen’.
De FIOD/ECD heeft onderzoek gedaan naar het handelen van [C] en, als uitvloeisel daarvan, naar dat van belanghebbende. In het kader van die onderzoeken zijn de volgende verklaringen afgelegd.
Belanghebbende heeft verklaard: “[C] en ik hebben afgesproken dat ik hem een briefje stuurde wanneer de looptijd eindigde zodat hij wist wanneer hij het geld moest uitbetalen. Op een gegeven moment heb ik ook mijn vrienden op het lijstje gezet en soms ook familie daarvan. Ik hield de administratie een beetje bij wanneer de leningen afliepen. (…) [C] maakte zelf de schuldbekentenissen. Voor mijn vrienden deed ik dat. Dan maakte ik zelf een schuldbekentenis en daarmee ging ik naar [C] toe. (…) Hij tekende direct de schuldbekentenissen die ik had klaargemaakt waar ik bij was. Ik nam de schuldbekentenissen mee terug en gaf ze aan mijn vrienden als ze voor hen bestemd waren. (…) Het geld ging allemaal rechtstreeks naar [C]. Ik heb daar geen rol in gespeeld met uitzondering van mijn eigen leningen natuurlijk.”
[C] heeft verklaard: “[X] Jr. zal kort nadat hij bij mij is gaan inleggen begonnen zijn met zijn werkzaamheden als tussenpersoon voor mij. Dat zal dus ergens in de loop van 2001 zijn geweest. [X] Jr. heeft tot het einde toe als tussenpersoon voor mij gewerkt. (…) [X] Jr. kreeg een vast percentage aan provisie van mij. Dit was volgens mij 3% voor elke euro die hij bij mij aanbracht.” en “Wat ik zeker weet is dat hij steeds 3% provisie kreeg voor nieuw aangebrachte leningen. (…) Stel dat hij maar 2 miljoen zou hebben aangebracht dan zou hij nog € 60.000, euro hebben verdiend. Ik kan verklaren dat hij veel meer dan 2 miljoen heeft aangebracht.”
In 2004 heeft [C] in verschillende bedragen € 556.613 aan belanghebbende betaald. In 2005 heeft [C] in drie bedragen € 84.250 aan belanghebbende betaald.
De Inspecteur heeft een stuk overgelegd dat als volgt luidt:
“Beste [C],
Hierbij het overzicht, betreffende uitbetaling van 15 maart 2005
[X] |
[Z] |
200.000 |
Lening |
|
5.250 |
rente 1/2 over 175.000 |
|||
87.633 |
||||
totaal |
292.883 |
[00.00.00.000]” |
Het laatstvermelde nummer is dat van een bankrekening van belanghebbende.
Belanghebbende heeft voor 2004 aangifte gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.549 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 6.991. Belanghebbende heeft voor 2005 aangifte gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.217 en van een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 4.516.
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat belanghebbende in 2004 € 430.613 en in 2005 € 87.633 provisie heeft genoten, dat deze provisie moet worden aangemerkt als belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden. De Inspecteur heeft de aanslagen vastgesteld naar de volgende belastbare inkomens uit werk en woning:
2004 |
2005 |
||
aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning |
€ 14.549 |
€ 13.217 |
|
correctie eigenwoningforfait (niet in geschil) |
€ 1.527 |
||
provisie |
€ 430.613 |
€ 87.633 |
|
vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning |
€ 445.162 |
€ 102.377 |
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
Tussen partijen is in geschil of de Inspecteur terecht en tot de juiste bedragen een ‘provisie’ heeft gerekend tot belanghebbendes belastbare inkomen uit werk en woning.
Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Hetgeen daaraan ter zitting is toegevoegd, is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en gegrondverklaring van het beroep tegen de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.549 (2004) respectievelijk € 14.744 (2005). De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.