Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 02-09-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:6758, 13/01245
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 02-09-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:6758, 13/01245
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 2 september 2014
- Datum publicatie
- 12 september 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2014:6758
- Zaaknummer
- 13/01245
Inhoudsindicatie
Geen uitstel zitting. Hoger beroep voor belasting niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding, voor boete wel.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
Nummer 13/01245
uitspraakdatum: 2 september 2014
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 september 2013, nummer AWB 12/2064, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is over het jaar 2007 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 89.908 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 80.920. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 2.525. Bij beschikking is een boete opgelegd van € 8.901.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de navorderingsaanslag, de beschikking heffingsrente en de boetebeschikking gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen. De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft het beroep bij uitspraak van 12 september 2013 ongegrond verklaard. De Rechtbank heeft niettemin, op ambtshalve bevonden grond, de boetebeschikking wegens overschrijding van de redelijke termijn met tien percent verminderd tot € 8.011.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juli 2014 te Arnhem. Daarbij is verschenen en gehoord [A] namens de Inspecteur. Belanghebbende heeft enkele dagen vóór de mondelinge behandeling het Hof telefonisch bericht niet ter zitting te kunnen verschijnen.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende was in het onderhavige jaar directeur en enig aandeelhouder van [B] BV (hierna: de BV). De activiteiten van de BV bestaan uit het uitlenen van eigen en ingehuurd personeel voor het verrichten van werkzaamheden op administratief en financieel gebied.
Op grond van de bevindingen bij een bij de BV ingesteld boekenonderzoek heeft de Inspecteur het standpunt ingenomen dat het voor haar rekening nemen door de BV van een factuur van € 80.920 die afkomstig is van [C] te [L], moet worden aangemerkt als een winstuitdeling in 2007 door de BV aan belanghebbende. De Inspecteur heeft ter zake daarvan – onder meer – de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd.
De Inspecteur heeft het daartegen door belanghebbende ingediende bezwaar afgewezen. Tegen die afwijzing is belanghebbende in beroep gekomen bij de Rechtbank.
De Rechtbank heeft, in weerwil van verzoeken van belanghebbende om uitstel, op 2 juli 2013 een tweede onderzoek ter zitting gehouden ter behandeling van het door belanghebbende – digitaal – ingediende beroepschrift. Dienaangaande heeft de Rechtbank het volgende overwogen:
“Afwijzing uitstelverzoek
Eiser heeft de rechtbank bij brieven van 18 juni 2013 en 27 juni 2013, ontvangen door de rechtbank op respectievelijk 20 juni 2013 en 28 juni 2013, verzocht om de zitting van 2 juli 2013 met vijf à zes maanden te verdagen. Als reden voor het uitstel vermeldt eiser dat hij een opdracht/project in Australië/Verenigde Staten heeft en hij niet in staat is heen en weer te vliegen voor de zitting. Het uitstelverzoek is door de rechtbank niet gehonoreerd. De rechtbank acht de uitsteltermijn onredelijk lang en voorts verzet de goede procesorde zich ertegen dat de zaak gedurende vijf à zes maanden wordt aangehouden. Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval geen sprake van een bijzondere omstandigheid die uitstel rechtvaardigt. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat zij voorafgaand aan het vaststellen van de zittingsdatum herhaaldelijk schriftelijk en telefonisch contact heeft gezocht met eiser. Eiser heeft noch op brieven noch op telefonisch contact gereageerd. De rechtbank is nadien overgegaan tot het vaststellen van de zittingsdatum.”
Bij brief van 12 september 2013 heeft de griffier van de Rechtbank de uitspraak van die datum, per aangetekend verzonden brief naar belanghebbende gezonden. De Rechtbank heeft het desbetreffende poststuk van PostNL retour ontvangen op 10 oktober 2013 omdat het, na vergeefs te zijn aangeboden op het door belanghebbende opgegeven postadres, niet was afgehaald. Na adresverificatie heeft de griffier van de Rechtbank de uitspraak op grond van artikel 8:38 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) opnieuw, maar dan bij gewone brief van 10 oktober 2013, aan belanghebbende verzonden.
Het hogerberoepschrift van belanghebbende van 19 oktober 2013 is, als bijlage bij een brief van belanghebbende van 30 november 2013, bij het Hof ingekomen op 3 december 2013. Aan de voet van het stuk van 19 oktober 2013 is vermeld: “Bijlage de uitspraak”. In de brief van 30 november 2013 is – onder meer – het volgende vermeld:
“Na telefonisch van de week contact gehad te hebben met de Rechtbank Gelderland is mij meegedeeld dat ik schriftelijk nogmaals de stukken moet toezenden, zodat uit gezocht kan worden waar het mis is gegaan met mijn verzoek, graag verneem ik van u verder.”
Aan belanghebbende is bij brief van 12 december 2013 door het Hof de ontvangst bevestigd van het hogerberoepschrift tegen de uitspraak van de Rechtbank met het rolnummer 12/2064, ingekomen bij het Hof op 3 december 2013. Op dezelfde datum is aan de Rechtbank en aan de Inspecteur een kennisgeving van het op 3 december 2013 ingekomen hogerberoepschrift verzonden.
De griffier van het Hof heeft informatie ingewonnen bij de griffier van de Rechtbank. Uit die informatie blijkt dat in het dossier van belanghebbende bij de Rechtbank nergens is vastgelegd dat een telefonisch onderhoud als bedoeld in 2.6 heeft plaatsgevonden.
De griffier van het Hof heeft na onderzoek vastgesteld dat in de administratieve systemen van de belastingafdeling van het Hof geen ontvangst van een brief van belanghebbende van 19 oktober 2013 met bijlage, is geregistreerd.
Belanghebbende is bij aangetekend verzonden brief van 23 april 2014 uitgenodigd voor het bijwonen van de mondelinge behandeling van het hogerberoepschrift op 10 juni 2014 om 10.45 uur te Arnhem. Dit stuk is vergeefs aangeboden aan het door belanghebbende opgegeven adres. Omdat belanghebbende de zending niet had afgehaald is zij door PostNL retour gezonden aan het Hof. Na adresverificatie heeft de griffier van het Hof de uitnodiging op grond van artikel 8:38 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) opnieuw, maar dan bij gewone brief van 16 mei 2014, aan belanghebbende verzonden.
Bij brief van 4 juni 2014 van de griffier van het Hof is belanghebbende gewezen op de bij het Hof bekende gang van zaken rond de verzending van de uitspraak door de Rechtbank en rond de ontvangst van het hogerberoepschrift. Het Hof heeft in die brief aangekondigd dat bij de mondelinge behandeling op 10 juni 2014 allereerst aan de orde zou komen de vraag, zoals ook impliciet door de Inspecteur in zijn verweerschrift opgeworpen, naar de ontvankelijkheid van het hoger beroep.
In de ochtend van 10 juni 2014 heeft belanghebbende telefonisch verzocht om uitstel van de mondelinge behandeling omdat hij de vorige avond moest worden opgenomen in het ziekenhuis. Het Hof heeft het verzoek ingewilligd.
Belanghebbende is bij aangetekend verzonden brief van 10 juni 2014 uitgenodigd voor het bijwonen van de mondelinge behandeling van het hogerberoepschrift op 22 juli 2014 om 10.00 uur te Arnhem.
Belanghebbende heeft op vrijdag 18 juli 2014 om omstreeks 12.30 uur een voicemailbericht ingesproken op de telefoon van de griffie van de belastingafdeling van het Hof dat hij in verband met een ziekenhuisopname niet bij de mondelinge behandeling op 22 juli 2014 aanwezig kan zijn, dat hij geen idee heeft hoe lang het gaat duren en dat hij nog nader contact zal opnemen. Het aangekondigde contact heeft niet plaatsgevonden. Het Hof heeft belanghebbende nog diezelfde dag bij aangetekend verzonden en bij gewone brief bericht dat de zitting doorgang vindt, tenzij belanghebbende uiterlijk op maandag 21 juli 2014 om 12.00 uur een schriftelijke doktersverklaring overlegt waaruit een en ander blijkt. Een dergelijke verklaring is, ook na genoemde datum en uur, niet overgelegd.
Belanghebbende is op 22 juli 2014, zonder nader bericht, niet ter zitting verschenen.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is of belanghebbende tijdig in hoger beroep is gekomen tegen de uitspraak van de Rechtbank. Voorts is in geschil of de navorderingsaanslag, de beschikking heffingsrente en de boetebeschikking terecht aan belanghebbende zijn opgelegd.
Belanghebbende stelt dat de uitspraak van de Rechtbank onjuist is en dat de navorderingsaanslag, de beschikking heffingsrente en de boetebeschikking ten onrechte zijn opgelegd. Van een uitdeling van winst was geen sprake omdat de omstreden factuur een zakelijke uitgave betrof. De Inspecteur is de tegengestelde opvatting toegedaan.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan heeft de Inspecteur ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
Belanghebbende concludeert, naar het Hof begrijpt, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraken van de Inspecteur en van de navorderingsaanslag, de beschikking heffingsrente en de boetebeschikking. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.