Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 09-09-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:7013, 13/01304
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 09-09-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:7013, 13/01304
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 9 september 2014
- Datum publicatie
- 19 september 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2014:7013
- Formele relaties
- Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHARN:2011:BQ6157
- Zaaknummer
- 13/01304
Inhoudsindicatie
Verzoek om herziening. Geen nova.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 13/01304
uitspraakdatum: 9 september 2014
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het verzoek van
Stichting [X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
om herziening als bedoeld in artikel 8:119, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van de uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer van dit Hof van 17 mei 2011, nummer 10/00460, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Randmeren/kantoor Zwolle (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het verzoek
Aan belanghebbende is een navorderingsaanslag in het recht van successie opgelegd voor een verkrijging uit de nalatenschap van [A].
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur de navorderingsaanslag gehandhaafd.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de Rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 14 september 2010, nummer AWB 09/2680, ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij dit Hof. Het Hof heeft bij uitspraak van 17 mei 2011, nummer 10/00460 de uitspraak van de Rechtbank bevestigd.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak cassatieberoep aangetekend. De Hoge Raad heeft bij arrest van 17 februari 2012, nummer 11/02930 het beroep in cassatie ongegrond verklaard, met toepassing van artikel 81 RO.
Belanghebbende heeft het Hof bij brief van 19 december 2013, ingekomen op 20 december 2013, verzocht om herziening van de uitspraak met nummer 10/00460.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juli 2014 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord [B] als gemachtigde van belanghebbende, alsmede namens de Inspecteur [C].
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Beoordeling van het verzoek
Op 4 juni 2013 heeft de derde meervoudige belastingkamer van het Hof uitspraak gedaan (nummers 12/00578 tot en met 12/00583; hierna: de uitspraak van 4 juni 2013) met betrekking tot aan [B] (hierna: [B]), bestuurder van belanghebbende, opgelegde navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en Ziekenfondswet over de jaren 2003, 2004 en 2005 in verband met door de Inspecteur gestelde onttrekkingen door [B] van bedragen aan het vermogen van belanghebbende. Bij die uitspraak van het Hof zijn de navorderingsaanslagen over de jaren 2003 en 2005 vernietigd en de navorderingsaanslagen over 2004 verminderd. Voorts is aan [B] een vergoeding van € 3.000 toegekend voor door hem geleden immateriële schade.
Belanghebbende stelt, naar het Hof begrijpt, dat de uitspraak van het Hof van 4 juni 2013 een feit oplevert dat herziening van de uitspraak van 17 mei 2011 met nummer 10/00460 (hierna: de uitspraak van 17 mei 2011) rechtvaardigt. Uit de uitspraak van 4 juni 2013 blijkt immers, aldus belanghebbende, dat het Hof in zijn uitspraak van 17 mei 2011 de feiten, en met name de inhoud van het rapport naar aanleiding van een bij belanghebbende ingesteld boekenonderzoek, onjuist heeft geïnterpreteerd. Belanghebbende verzoekt de uitspraak van 17 mei 2011 te herzien en de aan haar opgelegde navorderingsaanslag in het recht van successie, alsmede de daarmee verband houdende rente en kosten te vernietigen, en de Inspecteur te veroordelen in de kosten. Voorts stelt belanghebbende dat haar materiële schade door de onjuiste uitspraak van 17 mei 2011 is opgelopen tot meer dan € 300.000, bestaande uit de aan belanghebbende opgelegde navorderingsaanslag in het recht van successie met bijbehorende rente en kosten, en aanvullende schade. Ter zitting heeft [B] verklaard dat deze schade door belanghebbende op hem persoonlijk zal worden verhaald. Daarom verzoekt hij tevens om hem persoonlijk een schadevergoeding toe te kennen. Tot slot heeft belanghebbende nog gesteld dat de Hoge Raad het beroepschrift in cassatie ten onrechte heeft verworpen met verwijzing naar artikel 81 Wet RO omdat er wel degelijk een rechtsvraag was te beantwoorden.
Op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan de bestuursrechter op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
De uitspraak van 4 juni 2013 is gedaan ná de uitspraak van het Hof met het nummer 10/00460 waarvan door belanghebbende om herziening wordt verzocht. Reeds op die grond is van een feit als bedoeld in artikel 8:119 van de Awb geen sprake.
Voor zover belanghebbende stelt dat, gelet op de uitspraak van 4 juni 2013, het Hof in zijn uitspraak van 17 mei 2011 de feiten (de resultaten van het boekenonderzoek) onjuist heeft geïnterpreteerd, kan dat evenmin tot herziening leiden omdat ook in dat geval geen sprake is van feiten als bedoeld in artikel 8:119 van de Awb. Die vermeende onjuiste uitleg is onherroepelijk geworden met het arrest van de Hoge Raad.
Gelet op het vorenstaande moet het verzoek voor zover het betrekking heeft op de navorderingsaanslag in het recht van successie in de uitspraak met het nummer 10/00460 worden afgewezen.
Voor zover belanghebbende heeft bedoeld met overeenkomstige toepassing van artikel 8:73 (oud) Awb in de onderhavige herzieningsprocedure alsnog te verzoeken om toekenning van een schadevergoeding in de procedure met nummer 10/00460 is het Hof van oordeel dat een dergelijk verzoek niet voor het eerst kan worden gedaan bij een verzoek tot herziening als bedoeld in artikel 8:119 Awb, behoudens bijzondere omstandigheden zoals een eerder ongegrond beroep dat alsnog gegrond wordt verklaard of een eerdere beslissing omtrent artikel 8:73 Awb die moet worden herzien.
Voor zover [B] in deze procedure nog naar voren heeft gebracht dat hij in privé door belanghebbende zal worden aangesproken voor de verschuldigde belasting en kosten en derhalve meent zelf aanspraak te kunnen maken op een vergoeding van uit dien hoofde door hem geleden schade is het Hof van oordeel dat een dergelijk verzoek om toekenning van een schadevergoeding in de onderhavige procedure niet aan de orde kan komen, reeds omdat [B] daarin, anders dan als gemachtigde van belanghebbende, geen partij is.
Voor zover belanghebbende meent dat het arrest van de Hoge Raad moet worden herzien zal zij daartoe een verzoek moeten indienen bij de Hoge Raad.
slotsom
Het verzoek om herziening van de uitspraak van het Hof van 17 mei 2011, nummer 10/00460 moet worden afgewezen.
3 Kosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.