Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 04-02-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:710, BK 12/00206

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 04-02-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:710, BK 12/00206

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
4 februari 2014
Datum publicatie
7 februari 2014
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2014:710
Zaaknummer
BK 12/00206

Inhoudsindicatie

In hoger beroep is in geschil:

- of de Rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan het aanbod van belanghebbende om door middel getuigenverklaringen te bewijzen dat G eind 1993 heeft besloten verdere inning van de op de balans per 31 december 1993 opgenomen ‘Lening G’ achterwege te laten;

- of G in 1993 of op enig moment daarna haar vordering op belanghebbende heeft prijsgegeven;

- bij bevestigende beantwoording van de vraag onder 3.1.2: of de door G prijsgegeven rechten ten tijde van het prijsgeven voor verwezenlijking vatbaar waren.

Uitspraak

Afdeling belastingrecht

Locatie Leeuwarden

Nummer 12/00206

uitspraakdatum: 4 februari 2014

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden (hierna: de Rechtbank) van 10 juli 2012, nummer AWB 11/1890, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Heerenveen (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

Aan belanghebbende is voor het jaar 2006 een aanslag in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 76.514 (hierna: de aanslag). Gelijktijdig is bij beschikking € 3.832 aan heffingsrente in rekening gebracht (hierna: de beschikking heffingsrente).

1.2

Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag en de beschikking heffingsrente ongegrond verklaard.

1.3

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 10 juli 2012 ongegrond verklaard.

1.4

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5

Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft, alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd alsmede de onder 1.6 en 1.7 genoemde processen-verbaal.

1.6

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 september 2013 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende alsmede [A] en [B] namens de Inspecteur. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

1.7

Het Hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst en bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. Het Hof heeft belanghebbende in de gelegenheid gesteld [C] en [D] als getuigen te doen horen. Van deze gelegenheid heeft belanghebbende gebruik gemaakt. De getuigenverhoren hebben plaatsgevonden op 13 november 2013 ten overstaan van de uit de eerste meervoudige belastingkamer van het Hof benoemde raadsheer-commissaris. Van de getuigenverhoren zijn processen-verbaal opgemaakt. Afschriften van de processen-verbaal zijn aan partijen gezonden. De Inspecteur heeft schriftelijk op de processen-verbaal gereageerd. Een afschrift van deze reactie is aan belanghebbende gezonden.

1.8

Beide partijen hebben desgevraagd ingestemd met het achterwege blijven van een nadere zitting. Daarop heeft het Hof het onderzoek gesloten.

2 De vaststaande feiten

2.1

Belanghebbende en zijn broer dreven in de vorm van een vennootschap onder firma onder de naam [E] een handel in mengvoeders, overige diervoeders en olie (hierna: de Firma). Belanghebbende was gerechtigd tot 56% van het vermogen van de Firma.

2.2

De Firma verkocht en leverde veevoeders van [F] (hierna: [F]). Aan het einde van de jaren 80 van de vorige eeuw werd de veevoedertak van [F] overgenomen door [G] b.v. (hierna: [G]). Vanaf dat moment verkocht en leverde de Firma veevoeders van [G].

2.3

De balansen per 31 december 1992 en 31 december 1993 van de Firma luiden:

ACTIVA 1992 1993

ƒ ƒ

VASTE ACTIVA

Materiële vaste activa

Grond en gebouwen 36.950 32.829

Inventaris 2.350 1.580

Vervoermiddelen 85.247 16.446

124.547 50.855

VLOTTENDE ACTIVA

Voorraden

Handelsgoederen 13.310 8.900

Vorderingen

Handelsdebiteuren 521.716 19.766

Omzetbelasting 10.726 0

Overige vorderingen 18.983 665

551.425 20.431

Geldmiddelen

Kas 6.796 10.008

Rekening-courant Rabobank, diervoeders 0 451

Rekening-courant Rabobank, olie 0 830

6.796 11.289

TOTAAL ACTIVA 696.078 91.475

PASSIVA 1992 1993

ƒ ƒ

EIGEN VERMOGEN

Kapitaal [belanghebbende] -/- 221.798 -/- 79.621

Kapitaal [broer van belanghebbende] -/- 196.802 -/- 63.187

-/- 418.600 -/- 142.808

SCHULDEN OP LANGE TERMIJN

Hypothecaire lening 186.200 0

Lening [G] 0 212.733

186.200 212.733

SCHULDEN OP KORTE TERMIJN

Rekening-courant Rabobank, gebroeders 79.553 2.595

Rekening-courant Rabobank, olie 937 0

Leveranciers en handelscrediteuren 847.988 2.512

Omzetbelasting 0 10.108

Overige schulden 0 6.335

928.478 21.550

TOTAAL PASSIVA 696.078 91.475

2.4

Bij brief van 31 maart 1993 heeft [G] belanghebbende en zijn broer onder meer het volgende medegedeeld:

“(…)U begrijpt dat financiering van de prive onttrekkingen door derden niet kan blijven. In de gesprekken die hieruit volgden hebben wij het volgende voorgesteld:

[G] koopt de vrachtauto DAF 3300 (…) voor ƒ 65.000.=

De debiteuren, die gecedeerd zijn aan [G], worden door [G] en [belanghebbende] bezocht. Tijdens die gesprekken wordt aangedrongen op betaling en automatische incasso.

Vanaf 1 april 1993 worden de klanten rechtstreeks gefactureerd door [G] en ontvangt u aan het einde van het boekjaar een provisie voor offerte 4 levering conform onze leveringscondities. (maximaal ƒ 1.10 per 100 kg.)

Dit tarief is lager daar u als zelfstandige handelaar dan geen debiteurenrisico meer loopt over de mengvoederomzet.

De andere fourageactiviteiten blijft u zelf verzorgen.

De vrachtauto en de personenauto worden geleasd voor f 3.600.= resp. f 1.400.= per maand excl. BTW. De leaseprijs omvat: huur, financiering, reparatie, onderhoud, brandstof, verzekering en wegenbelasting.

Bovengenoemde heeft voor uw bedrijf de volgende consequenties:

Verbetering van het werkkapitaal, minder geld nodig voor financiering debiteurensaldo. (nu ƒ 513.981.=)

Verlaging van het crediteurensaldo.

Verlaging autokosten door leasing.

Door een en ander te realiseren wordt het resultaat uiteindelijk verbeterd met ƒ 112.000.= zijnde:

rente leveranciers ƒ 750.000.= x 12% = ƒ 92.000.=

autokosten besparing ƒ 82.000.= -ö- ƒ 60.000 = ƒ 22.000.=

Door minder afschrijving verbeterd de cash flow t.o.v. 1992 met ƒ 75.000.=

De begeleiding en de bevoorrading van de klanten blijft u zelf verzorgen. (…)

Vertrouwende dat een en ander een juiste weergave is van hetgeen wij hebben afgesproken.”

2.5

Bij het bezwaarschrift heeft belanghebbende een ongetekende en ongedateerde overeenkomst overgelegd. Daarin worden de afspraken die zijn neergelegd in de onder 2.4 genoemde brief, nader uitgewerkt.

2.6.

Naar volgt uit het onder 1.7 genoemde proces-verbaal van het verhoor als getuige van [C] heeft deze onder meer het volgende verklaard:

“Eind 1992 of 1993 heeft [belanghebbende] met medewerkers van [G] gesproken, waaronder de getuige, gesproken. Deze gingen over de overname door [G] van [belanghebbende]. Deze besprekingen vingen al eerder aan dan in 1992. De reden daarvan waren onder andere de financiële problemen van belanghebbende. Ik was daarbij, de heer [D] en af en toe was de broer van belanghebbende erbij. Belanghebbende was er altijd bij. Hij was het aanspreekpunt. Belanghebbende was fourage-handelaar voor [G]. (…) [G] heeft [F] overgenomen uiteindelijk. In elk dorp zaten twee handelaren, 1 van [G] en 1 van [G] (Hof: [F]). Bij de overname door [F] ontstond er onrust in de dorpen. [Belanghebbende] had moeite om hoofd boven water te houden. Geen bankleningen maar leverancierskrediet van [G]. Dit krediet was op een gegeven moment erg hoog, te hoog. (…) om de rust te handhaven en de omzet te handhaven hebben we besloten om de omzet van [belanghebbende] over te nemen en [belanghebbende] een bescheiden provisie te geven. De vorderingen op [belanghebbende], daarvan hebben gezegd als jij de komende 5 jaar de handel netjes begeleidt en de omzet blijft in stand, dan laten wij de vordering rusten. We hebben geen activa overgenomen, alleen de debiteuren. (…)

De vordering is bij [G] in de boeken gekomen als een vordering en uiteindelijk ten laste geboekt van de post dubieuze debiteuren. Ik weet zeker dat die vordering in 1997 is afgeboekt bij de overname door [H]. De afspraken met [Belanghebbende] zijn volgens mij niet schriftelijk vastgelegd. Het was gebruikelijk om dit mondeling te doen. De afspraken zijn mondeling overeengekomen. Ik was commercieel verantwoordelijk voor alle handel van [G] boven de rivieren. (…) Ik was gemachtigd om schulden kwijt te schelden.”

2.7.

Naar volgt uit het onder 1.7 genoemde proces-verbaal van het verhoor als getuige van [D] heeft deze onder meer het volgende verklaard:

“Eind 1992 of 1993 heeft belanghebbende met medewerkers van [G], waaronder de getuige gesproken over de overname van de handel in mengvoeders van de gebroeders [E] door [G]. De getuige weet de data niet meer. Ik was daarbij en de heer [C]. Af en toe was ook de broer van belanghebbende erbij. Ik was controller van [G]. Er was een grote rekening-courant schuld bij belanghebbende en zijn broer. We hebben gezien hoe de schuld was opgebouwd. De debiteuren zijn vervolgens gecedeerd. Er bleef een deel van de schuld over. Daarover is niets afgesproken. We hadden een groot bedrijf, [F], overgenomen. We wilden belanghebbende uit de mengvoerhandel weghalen en zijn contacten gebruiken om de omzet vast te houden. Over de restschuld zijn geen afspraken gemaakt. Er is daarna nog wel afgelost. Dit waren alleen aflossingen van de debiteuren. Belanghebbende wist daar niets van. Hij zag die aflossingen niet.

Ik ben in 2005 bij [H] weggegaan, de opvolger van [G]. (…)

Eerst was er een schuld van een half miljoen. De boeken van [Belanghebbende] lieten zien dat er niets te halen viel. We wilden niet het faillissement van [belanghebbende] . We wilden rust in het gebied na de overname van [F]. Er is ook een lijfrenteverzekering door [belanghebbende] afgekocht, waarvan de afkoopsom naar [G] is gegaan.

Als reactie op de brief 31 maart 1993, die de inspecteur toont aan de getuige stelt de getuige dat hij inderdaad die brief kent. Daarin staat dat hij de jaarrekening van [belanghebbende] heeft gecontroleerd. Er staat ook in dat er een auto van [belanghebbende] is verkocht ten behoeve van [G]. Al de opbrengsten zijn van de schulden afgegaan.”

2.8

Het aandeel van belanghebbende in de op de balans per 31 december 1993 opgenomen ‘Lening [G]’ ten bedrage van ƒ 212.733 bedroeg (56% van ƒ 212.733 =) ƒ 119.130 oftewel € 54.059. Hiervan stond in 2006 nog € 47.692 open. Ter zitting van het hof heeft belanghebbende verklaard dat het verschil tussen het beloop van zijn aandeel in de schuld aan [G] per 31 december 1993 en het beloop van dat aandeel in 2006 vermoedelijk is veroorzaakt doordat nagekomen betalingen van debiteuren op de schuld aan [G] in mindering zijn gekomen.

2.9.

Belanghebbende heeft in zijn aangifte inkomstenbelasting/premievolksverzekeringen voor het jaar 2006 het onder 2.6 vermelde bedrag van € 47.692 als vrijgesteld winstbestanddeel in mindering gebracht op zijn inkomen uit werk en woning.

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

In hoger beroep is in geschil:

3.1.1.

of de Rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan het aanbod van belanghebbende om door middel getuigenverklaringen te bewijzen dat [G] eind 1993 heeft besloten verdere inning van de op de balans per 31 december 1993 opgenomen ‘Lening [G]’ achterwege te laten;

3.1.2.

of [G] in 1993 of op enig moment daarna haar vordering op belanghebbende heeft prijsgegeven;

3.1.3.

bij bevestigende beantwoording van de vraag onder 3.1.2: of de door [G] prijsgegeven rechten ten tijde van het prijsgeven voor verwezenlijking vatbaar waren.

3.2

Belanghebbende beantwoordt de vragen onder 3.1.1. en 3.1.2. bevestigend en de vraag onder 3.1.3. ontkennend. De Inspecteur beantwoordt de vragen onder 3.1.1. en 3.1.2. ontkennend en de vraag onder 3.1.3. bevestigend.

3.3

Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.4

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraak op bezwaar alsmede tot vermindering van het belastbare inkomen uit werk en woning met € 47.692.

3.5

De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing