Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 16-09-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:7192, 14/00112

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 16-09-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:7192, 14/00112

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
16 september 2014
Datum publicatie
26 september 2014
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2014:7192
Zaaknummer
14/00112

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Beroep ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard door rechtbank. Betaling in kader van pensioen niet ten dele toerekenbaar aan echtgenote.

Uitspraak

Afdeling belastingrecht

Locatie Arnhem

nummer 14/00112

uitspraakdatum: 16 september 2014

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 16 januari 2014, nummer AWB 13/4330, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Utrecht-Gooi/Kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een aanslag in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 48.729. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 249.

1.2

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.

1.3

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen. Rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft het beroep bij uitspraak van 16 januari 2014 niet-ontvankelijk verklaard.

1.4

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5

Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.

1.6

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juli 2014 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, bijgestaan door zijn echtgenote, alsmede [A] namens de Inspecteur.

1.7

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV 2010 een bedrag van € 38.925 aangegeven als belastbaar loon en/of uitkering.

2.2

De Inspecteur heeft bij brief van 15 november 2012 belanghebbende in kennis gesteld van zijn voornemen om af te wijken van de aangifte in verband met een betaling van € 15.000 van Stichting [B]. De betaling houdt verband met door belanghebbende gestelde tekortkomingen in zijn pensioenopbouw.

2.3

Met dagtekening 24 januari 2013 is de aanslag IB/PVV 2010 aan belanghebbende opgelegd waarbij het belastbare inkomen uit werk en woning is vastgesteld op € 48.729. Bij de vaststelling van de aanslag is – onder meer – rekening gehouden met de in 2.2 bedoelde betaling.

2.4

Belanghebbende heeft tegen voormelde aanslag bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft het bezwaar bij uitspraak met dagtekening 19 april 2013 afgewezen.

2.5

Op 24 april 2013 heeft belanghebbende bij brief, gericht aan de Inspecteur, gereageerd op de uitspraak op bezwaar.

2.6

Op 6 mei 2013 heeft de Inspecteur belanghebbende een brief gestuurd met daarin de vraag of de reactie van belanghebbende van 24 april 2013 op de uitspraak op bezwaar al dan niet moet worden aangemerkt als daartegen gericht beroepschrift.

2.7

Op 9 mei 2013 geeft belanghebbende aan dat zijn brief van 24 april 2013 niet als beroepschrift moet worden aangemerkt omdat belanghebbende zich vooralsnog niet tot de Rechtbank wil wenden.

2.8

Op 11 mei 2013 heeft belanghebbende een brief naar de Staatssecretaris van Financiën (hierna: de Staatssecretaris) gestuurd met daarin onder andere de tekst: “Ik vraag u om een persoonlijk gesprek, ik vraag u om een herziening van een onrechtvaardig en oneerlijk besluit van uw belastingdienst.

2.9

De Staatssecretaris reageert hierop bij brief van 9 juli 2013 met daarin onder andere de tekst: “De feiten en omstandigheden die u noemt in uw brief komen overeen met de feiten en omstandigheden uit uw brieven van 14 juli 2012 en van 9 augustus 2012. Er zijn ook geen andere ontwikkelingen die aanleiding geven tot een heroverweging. Ik kom daarom niet aan uw verzoek tegemoet.

2.10

Bij brief van 11 juli 2013 heeft belanghebbende gereageerd op het schrijven van de Staatssecretaris van 9 juli 2013.

2.11

Op 19 juli 2013 reageert de Staatssecretaris op voormelde brief van belanghebbende met onder andere de volgende tekst: “Uw eerdere brieven over dit onderwerp zijn al gemotiveerd beantwoord. Daarom ga ik niet meer in op de inhoud van uw brief.

2.12

Op 22 juli 2013 gaat belanghebbende bij digitaal bericht in beroep bij de Rechtbank tegen de brief van de Staatssecretaris van 19 juli 2013.

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen3.1 In geschil is het antwoordt op de vraag of de Rechtbank het beroep van belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Verder is in geschil het antwoordt op de vraag of de betaling van € 15.000 van Stichting [B] over meerdere jaren moet worden verdeeld en of een gedeelte van die betaling (26 percent) kan worden toegekend aan de echtgenote van belanghebbende.

3.2

Belanghebbende beantwoordt voormelde vragen bevestigend, de Inspecteur ontkennend.

3.3

Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

4.Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing