Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 23-09-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:7312, 1100810
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 23-09-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:7312, 1100810
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 23 september 2014
- Datum publicatie
- 3 oktober 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2014:7312
- Zaaknummer
- 1100810
Inhoudsindicatie
Verzoeken om informatie van ontvanger vormden geen ‘aanvraag’.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
nummer 11/00810
uitspraakdatum: 23 september 2014
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 20 oktober 2011, nummer AWB 10/3331,
in het geding tussen belanghebbende en
de ontvanger van de Belastingdienst/Douane Schiphol Cargo (hierna: de Ontvanger)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is op 7 maart 2001 een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen alsmede een boetebeschikking opgelegd welke naheffingsaanslag en boetebeschikking, na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, door de bevoegde inspecteur bij uitspraak op bezwaar zijn gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft het beroep van belanghebbende, voor zover het was gericht tegen de opgelegde naheffingsaanslag en de daarmee verband houdende boetebeschikking, bij uitspraak van 14 april 2003 met nummer 01/02197 (hierna: de uitspraak van 14 april 2003) ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof een beroepschrift in cassatie ingediend. De Hoge Raad heeft het cassatieberoep van belanghebbende bij arrest van 19 november 2004, nummer 39.622, niet-ontvankelijk verklaard. Een verzoek van belanghebbende tot herziening van dit arrest is door de Hoge Raad bij arrest van 30 september 2005, nummer 41.472 afgewezen.
De Ontvanger is, na de beëindiging van een verleend uitstel tot betaling, overgegaan tot de invordering van de naheffingsaanslag, onder meer door het leggen van loonbeslag op een aan belanghebbende toekomende uitkering. Bij iedere betaling of verrekening met het bedrag van de – resterende – hoofdsom van de naheffingsaanslag en de boete is daarbij invorderingsrente in rekening gebracht.
Nadat belanghebbende had verzocht om informatie omtrent de in rekening gebrachte invorderingsrente en om het toekennen van een dwangsom wegens het niet tijdig nemen van een beslissing heeft de Ontvanger een bezwaarschrift van belanghebbende tegen de beslissing om geen dwangsom vast te stellen, niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende is tegen die beslissing in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank) die het beroep bij uitspraak van 20 oktober 2011 ongegrond heeft verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 maart 2013 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende alsmede mr. [A] namens de Ontvanger, bijgestaan door [B].
Aan het slot van de mondelinge behandeling heeft het Hof het onderzoek geschorst en de Ontvanger in de gelegenheid gesteld nadere informatie te verstrekken omtrent de wijze van berekenen van de in rekening gebrachte invorderingsrente. Bij brief van 24 april 2013 heeft de Ontvanger berekeningen verstrekt. Belanghebbende heeft daarop gereageerd bij brief van 22 mei 2013.
Van het verhandelde ter zitting van 13 maart 2013 is een proces-verbaal opgemaakt waarvan afschriften op 20 maart 2013 aan partijen zijn verzonden.
Het tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 september 2014 te Arnhem. Belanghebbende is daar niet verschenen. De Ontvanger heeft het Hof voorafgaande aan de zitting meegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen. Het hoger beroep is gelijktijdig behandeld met een verzoek tot herziening, bij het Hof bekend onder rolnummer 13/00677.
Van het verhandelde ter zitting van 3 september 2014 is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende heeft de Ontvanger bij brief van 26 oktober 2009 verzocht aan te geven op welke wijze de in rekening gebrachte invorderingsrente is berekend. Bij brief van 4 december 2009 heeft hij dit verzoek herhaald.
De Ontvanger heeft bij brief van 8 december 2009 algemene informatie verstrekt omtrent de wijze van berekenen van invorderingsrente. De Ontvanger heeft aan het slot van zijn brief vermeld: “Een nadere berekeningswijze kan ik niet geven”, doelende op de bedragen aan invorderingsrente die belanghebbende in rekening zijn gebracht.
Nadat belanghebbende bij brief van 18 januari 2010 de Ontvanger in gebreke had gesteld en had verzocht om de juiste berekening van de invorderingsrente, heeft hij bij brief van 20 maart 2010 de Ontvanger verzocht om toekenning van een verbeurde dwangsom van € 1.260. De Ontvanger heeft het verzoek bij brief van 15 april 2010 afgewezen op de gronden dat hij bij brief van 8 december 2009 de informatie had verstrekt en dat op een verzoek om informatie artikel 4:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) niet van toepassing is zodat evenmin een dwangsom kan zijn verbeurd. Op dezelfde gronden heeft de Ontvanger op 27 juli 2010 het tegen de brief van 15 april 2010 door belanghebbende - op 24 mei 2010 - ingediende bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende heeft tegen een aantal beschikkingen waarbij invorderingsrente is vastgesteld, bezwaar gemaakt. Tegen de afwijzing van zijn bezwaren is hij niet in beroep gekomen bij de Rechtbank.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is of de Rechtbank het beroep van belanghebbende terecht ongegrond heeft verklaard.
Belanghebbende stelt, kort samengevat en zakelijk weergegeven, dat de Rechtbank het beroep met betrekking tot de afwijzing van de dwangsom ten onrechte ongegrond heeft verklaard en dat de Rechtbank ten onrechte niet heeft beslist op de geschilpunten zoals die blijken uit zijn bezwaarschrift, waaronder zijn bezwaar tegen een rentebeschikking.
De Ontvanger stelt zich op het standpunt dat een verzoek om toelichting op een beschikking invorderingsrente niet leidt tot een beschikking in de zin van de Awb en dat derhalve geen dwangsom kan worden toegekend. Hij is van mening dat de Rechtbank het beroep terecht ongegrond heeft verklaard.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij tijdens de eerste zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het reeds aan partijen toegezonden proces-verbaal van de zitting.