Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 30-09-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:7456, 14/00140
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 30-09-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:7456, 14/00140
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 30 september 2014
- Datum publicatie
- 3 oktober 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2014:7456
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNNE:2014:2269, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 14/00140
Inhoudsindicatie
In geschil is of belanghebbende bij het verrichten van haar werkzaamheden voor de bemiddelingsbureaus en G optrad in de zelfstandige uitoefening van een beroep. Voorts is - in geval van ontkennende beantwoording van die vraag - in geschil of de Inspecteur door de afgifte van de VAR-beschikking voor 2009 bij belanghebbende het in rechte te honoreren vertrouwen heeft gewekt dat bij de aanslagregeling voor het onderhavige jaar haar inkomsten uit die werkzaamheden als winst uit onderneming zouden worden aangemerkt. Ten slotte is - bij ontkennende beantwoording van de beide voorgaande vragen - in geschil of een bedrag van € 7.600 als onbelaste vergoeding voor reiskosten voor woon-werkverkeer in mindering komt bij de bepaling van de hoogte van de belastbare inkomsten uit werk en woning. Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend en de Inspecteur ontkennend.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
nummer: 14/00140
uitspraakdatum: 30 september 2014
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
mevrouw [X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 21 januari 2014, nummer AWB LEE 13/514, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Groningen (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 een aanslag in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 38.195. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 704.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 21 januari 2014 gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 37.577, onder verrekening van € 13.779 aan loonheffing. Tevens heeft de Rechtbank de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot het bedrag van € 1.217,50 en de Inspecteur gelast het griffierecht te vergoeden.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 september 2014 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en mr. [A] als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede mr. [B] namens de Inspecteur, bijgestaan door mr. [C].
De gemachtigde van belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende, geboren op 4 februari 1966, is gediplomeerd verpleegkundige. Zij staat ingeschreven in het BIG-register.
Belanghebbende heeft in het jaar 2009 bij de hierna vermelde organisaties de volgende inkomsten uit tegenwoordige arbeid genoten, waarbij de onderstaande bedragen aan loonbelasting/premie volksverzekeringen (LB/PVV) zijn ingehouden en afgedragen.
Organisatie |
LH/PVV |
Inkomsten |
Vereniging [D] |
€ 6.283 |
€ 18.000 |
[E] NV |
€ 2.601 |
€ 7.008 |
[F] BV |
€ 1.520 |
€ 4.421 |
Stichting [G] ) |
€ 1.355 |
€ 4.060 |
[H] BV |
€ 336 |
€ 880 |
Stichting [I] |
€ 207 |
€ 827 |
[J] NV |
€ 21 |
€ 61 |
[K] BV |
€ 7 |
€ 20 |
Totaal |
€ 12.330 |
€ 35.277 |
Alle hiervoor vermelde organisaties hebben ook premies werknemersverzekeringen inhouden en afgedragen, alsmede premies Zorgverzekeringswet. Van vijf van deze organisaties ontving belanghebbende een aanvullende reiskostenvergoeding van in totaal ruim € 2.200.
Belanghebbende heeft in haar aangifte in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2009 alle zojuist vermelde inkomsten uit arbeid verantwoord als winst uit onderneming. Als belastbare winst uit onderneming heeft zij in totaal (na aftrek van onder meer kosten, lasten, ondernemersaftrek en MKB-winstvrijstelling) een bedrag van € 14.620 aangegeven. De op haar inkomsten uit arbeid ingehouden LB/PVV heeft belanghebbende, met het oogmerk deze als voorheffing met de aanslag te verrekenen, in haar aangifte vermeld bij de post loon uit dienstbetrekking.
Belanghebbende heeft voor de jaren 2009 tot en met 2012 bij de Inspecteur een Verklaring arbeidsrelatie (VAR-verklaring) aangevraagd. In het tot de gedingstukken behorende aanvraagformulier voor een VAR-verklaring voor het jaar 2009, met dagtekening 7 september 2009, heeft belanghebbende haar werkzaamheden omschreven als: „het verzorgen van diensten op medisch gebied”. Op dit formulier heeft belanghebbende, voor zover relevant, ingevuld dat zij de inkomsten voor de VAR-werkzaamheden zelf beoordeelt als winst uit onderneming. De vraag of het risico voor belanghebbende is als een opdrachtgever niet tevreden is over het resultaat van het werk, heeft belanghebbende bevestigend beantwoord. De vraag of belanghebbende verplicht is alle aanwijzingen van haar opdrachtgever(s) op te volgen bij de uitvoering van haar werkzaamheden heeft belanghebbende ontkennend beantwoord. De vraag of belanghebbende verwacht de VAR-werkzaamheden meestal te verrichten voor opdrachtgevers waar dezelfde werkzaamheden ook in loondienst worden verricht, heeft belanghebbende eveneens ontkennend beantwoord. Op de vraag of door belanghebbendes opdrachtgever(s) loonheffingen worden ingehouden op haar inkomsten voor de VAR-werkzaamheden heeft belanghebbende een bevestigend antwoord gegeven.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende bij beschikking van 10 september 2009 voor 2009 een VAR-verklaring afgegeven. Hierbij heeft de Inspecteur de voordelen die belanghebbende geniet of zal gaan genieten uit de in haar aanvraagformulieren vermelde werkzaamheden, aangemerkt als winst uit onderneming. De Inspecteur heeft zich hierbij gebaseerd op de feiten en omstandigheden die belanghebbende op haar aanvraagformulier heeft ingevuld.
De inkomsten uit arbeid die belanghebbende bij de Vereniging [D] heeft verworven betreffen – naar belanghebbende naderhand heeft erkend – loon uit dienstbetrekking. Er is sprake van een dienstverband voor een week in de maand.
De werkzaamheden die belanghebbende voor [E] NV, [F] BV, [H] BV en Stichting [I] (hierna te zamen: de bemiddelingsbureaus) verrichtte, betroffen door zorginstellingen in de zin van de Wet toelating zorginstellingen aan afnemers van die zorg aangeboden zogeheten AWBZ-zorg in natura, dat wil zeggen zorg in natura ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. Belanghebbende heeft zelf geen overeenkomsten met de afnemers van die zorg gesloten. Partijen zijn het erover eens dat belanghebbendes werkzaamheden voor [J] NV en voor [K] NV moeten worden geacht gelijk te zijn geweest aan de diensten voor de bemiddelingsbureaus. Voor het [G] verrichtte belanghebbende voornamelijk nachtdiensten.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is of belanghebbende bij het verrichten van haar werkzaamheden voor de bemiddelingsbureaus en het [G] optrad in de zelfstandige uitoefening van een beroep. Voorts is - in geval van ontkennende beantwoording van die vraag - in geschil of de Inspecteur door de afgifte van de VAR-beschikking voor 2009 bij belanghebbende het in rechte te honoreren vertrouwen heeft gewekt dat bij de aanslagregeling voor het onderhavige jaar haar inkomsten uit die werkzaamheden als winst uit onderneming zouden worden aangemerkt. Ten slotte is - bij ontkennende beantwoording van de beide voorgaande vragen - in geschil of een bedrag van € 7.600 als onbelaste vergoeding voor reiskosten voor woon-werkverkeer in mindering komt bij de bepaling van de hoogte van de belastbare inkomsten uit werk en woning. Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend en de Inspecteur ontkennend.
Belanghebbende stelt zich in hoger beroep op het standpunt dat op de Inspecteur de last rust om te bewijzen dat zij haar werkzaamheden niet in een zelfstandig uitgeoefend beroep heeft uitgevoerd en dat hij in het leveren van dat bewijs niet is geslaagd. Voorts stelt zij dat zij de vragen op het aanvraagformulier voor de VAR correct heeft beantwoord en dat zij daarom erop mocht vertrouwen dat de Inspecteur met het nemen van zijn beschikking dienaangaande welbewust het standpunt heeft ingenomen dat de bron van haar inkomsten winst uit onderneming was, van welk standpunt hij bij de aanslagregeling niet mocht terugkomen. Ten slotte stelt belanghebbende dat, voor het geval zij geacht moet worden loon uit dienstbetrekking te hebben genoten, een bedrag van 40.000 km x € 0,19, ofwel € 7.600 als reiskosten in aftrek kan worden gebracht.
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat belanghebbendes inkomsten dienen te worden aangemerkt als te zijn genoten als loon uit dienstbetrekking; dat belanghebbende geen vertrouwen kan ontlenen aan zijn VAR-beschikking, omdat de door haar in het aanvraagformulier gepresenteerde feiten niet overeenkomen met de werkelijkheid; en dat belanghebbende geen recht heeft op aftrek van reiskosten.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraak van de Inspecteur en tot vermindering van het belastbare inkomen uit werk en woning, primair tot € 17.535 en subsidiair tot € 29.977.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.