Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 07-10-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:7676, 12/00368
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 07-10-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:7676, 12/00368
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 7 oktober 2014
- Datum publicatie
- 13 oktober 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2014:7780
- Zaaknummer
- 12/00368
Inhoudsindicatie
In geschil is of de Ontvanger belanghebbende terecht en tot het juiste bedrag aansprakelijk heeft gesteld voor de door de Stichting onder 2.3 genoemde onbetaald gelaten loonheffing, kosten en rente tot het bedrag van € 60.100,09.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
nummer: 12/00368
uitspraakdatum: 7 oktober 2014
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z], (hierna: belanghebbende),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 6 november 2012, nummer Awb 11/912, in het geding tussen belanghebbende
en
de ontvanger van de Belastingdienst/kantoor Leeuwarden, (hierna: de Ontvanger)
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende is bij beschikking van 9 september 2010 aansprakelijk gesteld voor door de Stichting [A] (hierna: de Stichting) niet betaalde naheffingsaanslagen loonheffing. De aansprakelijkstelling beloopt een bedrag van € 108.130,09 waarin tevens begrepen kosten, rente en boete.
De Ontvanger heeft bij uitspraak op bezwaar de aansprakelijkstelling gehandhaafd. Nadat de hiervoor bedoelde naheffingsaanslagen na daartegen gemaakt bezwaar zijn verminderd, bedraagt het bedrag van de aansprakelijkstelling € 61.094,09, waarin begrepen een verzuimboete van € 994.
Belanghebbende is tegen de uitspraak van de Ontvanger in beroep gekomen bij de rechtbank Leeuwarden (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 6 november 2012 gegrond verklaard, het bedrag van de aansprakelijkstelling verminderd tot € 60.100,09, de Ontvanger veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 874 alsmede in het griffierecht ten bedrage van € 41.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 september 2014 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en zijn gemachtigde mr. [B]. Namens de Ontvanger is verschenen [C], bijgestaan door [D].
Van het ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
De Stichting is opgericht op 23 mei 2006. Enig bestuurder van de stichting is mevrouw [E], geboren op 21 februari 1920. De Stichting is onderworpen aan de heffing van vennootschapsbelasting.
Op 24 mei 2006 heeft [E] als bestuurder van de Stichting een volmacht verleend aan belanghebbende, haar zoon, voor alle (rechts)handelingen, de Stichting betreffende. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende sedertdien de feitelijke bestuurder van de Stichting is.
Tussen partijen is desgevraagd ter zitting komen vast te staan dat namens de Stichting voor de tijdvakken september 2008 tot en met december 2009 geen aangiften loonheffing zijn gedaan. Aan de Stichting zijn vervolgens, voor zover in hoger beroep nog relevant, de volgende naheffingsaanslagen opgelegd:
Aanslag tijdvak dagtekening kenmerk belasting
(inclusief kosten en rente)
loonheffing september 2008 8 mei 2009 [0000.00.000].A018090 € 6.673,00
loonheffing oktober 2008 28 mei 2009 [0000.00.000].A018100 € 6.661,00
loonheffing november 2008 17 juni 2009 [0000.00.000].A018110 € 6.650,00
loonheffing december 2008 2 juli 2009 [0000.00.000].A018120 € 6.643,00
loonheffing januari 2009 21 juli 2009 [0000.00.000].A019010 € 6.717,00
loonheffing februari 2009 6 augustus 2009 [0000.00.000].A019020 € 6.200,00
loonheffing maart 2009 25 augustus 2009 [0000.00.000].A019030 € 6.450,00
loonheffing april 2009 10 september 2009 [0000.00.000].A019040 € 6.443,00
loonheffing mei 2009 29 september 2009 [0000.00.000].A019050 € 8.691,00
loonheffing juni 2009 15 oktober 2009 [0000.00.000].A019060 € 6.429,00
loonheffing juli 2009 3 november 2009 [0000.00.000].A019070 € 6.421,00
loonheffing augustus 2009 18 november 2009 [0000.00.000].A019080 € 6.416,00
loonheffing september 2009 3 december 2009 [0000.00.000].A019090 € 6.411,00
loonheffing oktober 2009 24 december 2009 [0000.00.000].A019100 € 6.403,00
loonheffing november 2009 27 januari 2010 [0000.00.000].A019110 € 6.388,00
loonheffing december 2009 24 februari 2010 [0000.00.000].A019120 € 6.377,00
Belanghebbende heeft namens de Stichting bij brief van 1 juli 2009 aan de Ontvanger gesteld dat er bezwaar is ingediend tegen (onder meer) de naheffingsaanslag loonbelasting van € 6.459 ([0000.00.000].A018060) omdat die abusievelijk is gebaseerd op te hoge salarisbedragen. Er wordt in deze brief gevraagd om uitstel van betaling totdat een en ander is rechtgezet en gevraagd de aangekondigde beslaglegging uit te stellen tot de kwestie is opgelost.
Op 25 september 2009 en op 29 september 2009 is er telefonisch contact geweest tussen belanghebbende en [F] namens de Ontvanger. Op een kopie van de hiervoor onder 2.4 bedoelde brief van belanghebbende heeft [F] de volgende penaantekening gemaakt:
"dhr [X] gebeld (06-[000001]), is in overleg met BOE om aanslagen te
‘redresseren'. belt 30 september 2009 terug".
Uit een overgelegde print uit de Geautomatiseerde Ontvangers Administratie (GOA) volgt dat op 29 september 2009 de volgende aantekening is gemaakt:
"Dhr [X] belt, ziekenhuisopname, daarna zsm bezwaren via BOE, zal MRB P.O. betalen. Tot 151009 geen invorderingsacties wjb.".
Tot de stukken van het geding behoort een akte van verpanding met dagtekening 26 september 2009, waarin belanghebbende namens de Stichting optreedt als pandgever en [E], voornoemd, als pandnemer tot meerdere zekerheid voor betaling van voorgeschoten bedragen c.q. leningen ten bedrage van ten minste € 7.500 tussen pandnemer en pandgever.
Nadat (gehele) betaling van de naheffingsaanslagen uitbleef, heeft de Ontvanger belanghebbende bij beschikking van 9 september 2010 aansprakelijk gesteld voor de niet (geheel) betaalde naheffingsaanslagen loonheffing voor de periode augustus 2008 tot en met december 2009, inclusief boete, rente en kosten. In bezwaar is de aansprakelijkstelling beperkt tot de periode september 2008 tot en met december 2009 en is het bedrag van de aansprakelijkstelling verminderd tot € 61.094,09 in verband met vermindering van de hoogte van de naheffingsaanslagen in bezwaar. In beroep heeft de Rechtbank het bedrag van de aansprakelijkstelling verder verminderd met € 994 tot een bedrag van € 60.100,09 en daarbij geoordeeld dat de aansprakelijkstelling niet langer de aan de Stichting opgelegde verzuimboetes betreft.
Vaststaat dat de Stichting maar over één bankrekening, bij ING Bank, met rekeningnummer [00.00.002], beschikte. Belanghebbende heeft hiervan bankafschriften in het geding gebracht betreffende de periode september 2008 tot september 2009 alsmede de volgende samenvatting van de maandelijkse saldi op deze rekening gedurende deze periode:
“sept. 2008 (…) € 3.543,13
okt. 2008 (…) € 6.593,06
nov. 2008 (…) € 399,46 -
dec. 2008 (…) € 707,07 -
jan. 2009 (…) € 1.667,93 -
feb. 2009 (…) € 4.387,22
mrt. 2009 (…) € 1.819,35
apr. 2009 (…) € 1.362,47
mei 2009 (…) € 4.067,52 -
jun. 2009 (…) € 274,84
jul. 2009 (…) € 3.624,21 -
aug. 2009 (…) € 249,74 -”
Op 3 februari 2010 heeft de Ontvanger beslag gelegd op de ING bankrekening van de Stichting.
Tot de stukken van het geding behoren afschriften van emailverkeer tussen belanghebbende en [G] van de belastingdienst van 2 en 9 februari 2010 betreffende uitstel van betaling motorrijtuigenbelasting van de Stichting. In de mail van 9 februari 2010 schrijft belanghebbende:
“(…) Daardoor constateerde ik pas gisteren dat er een belastingbeslag ligt op de rekening van St. [A] ter grootte van ruim 15.000 euro. Er is hierdoor zelfs een roodstand ontstaan. Hierdoor beroep ik mij op overmacht en kan vooralsnog mijn toezegging niet gestand doen zolang dit beslag loopt.(…)”
Tot de stukken van het geding behoort een afschrift van een e-mailbericht van [H] aan belanghebbende met dagtekening 30 augustus 2014 waarin het volgende is vermeld:
“Dag [X],
Leuk elkaar weer even te spreken na onze intensieve contactperiode.
Met deze mail voldoen ik graag aan je verzoek om aan te duiden, hoe wij in de periode eind 2008 tot begin 2010 hebben samengewerkt om een aantal innovatieve projecten op gang te brengen. Ik werkte vanuit [I], jij vanuit de Stichting [A].
Deze projecten betroffen met name meerdere IPC aanvragen bij het toenmalige Agentschap NL van het Ministerie van EZ.
Het betrof een vijftal IPC trajecten, door ons opgezet met als doel vernieuwende samenwerking tot stand te brengen met groepen MKB-bedrijven in Noord-Nederland op de gebieden Vernieuwing van het bouwproces, Glastuinbouw, Innovatie in de grote jachtbouw, Biobased Ecnonomy en Spin-offs in de watertechnologie.
Vanuit de inhoudelijke en financiële criteria werden deze projectvoorstellen in het Haagse circuit door Agentschap NL goedgekeurd, hetgeen resulteerde in financiële toezeggingen.
Helaas kon de daarvoor tevens noodzakelijke cofinanciering vanuit de provinciale regio, die feitelijk de grondslag vormde om de subsidies definitief te maken achteraf echter worden gerealiseerd. Daarmee verviel de subsidie grondslag.
Noodgedwongen hebben wij vervolgens Agentschap NL moeten berichten de aanvragen in te trekken.
Voor ons beiden resteerde een teleurstelling en een redelijk groot aantal uren, waar geen inkosten tegenover zijn gekomen.
Gelukkig hebben we allebei de draad weer opgepakt!
(…)”
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is of de Ontvanger belanghebbende terecht en tot het juiste bedrag aansprakelijk heeft gesteld voor de door de Stichting onder 2.3 genoemde onbetaald gelaten loonheffing, kosten en rente tot het bedrag van € 60.100,09.
Belanghebbende beantwoordt de onder 3.1 vermelde vraag ontkennend en voert daartoe, samengevat, primair aan dat er in de periode van september 2008 tot 25 september 2009 geen sprake is geweest van betalingsonmacht zodat de verplichting als bedoeld in artikel 36, lid 2, van de Invorderingswet 1990 niet van toepassing was en dat de nadien ingetreden betalingsonmacht op 25 en 29 september 2009 namens de Stichting telefonisch is gemeld aan de Ontvanger. Subsidiair stelt belanghebbende dat, voor het geval in de periode tot 25 september 2009 wel sprake was van betalingsonmacht en derhalve ter zake daarvan de verplichting tot melding gold, en dit niet is gedaan, belanghebbende dient te worden toegelaten tot de weerlegging van het vermoeden van kennelijk onbehoorlijk bestuur, omdat niet aan hem te wijten is dat de Stichting niet aan de meldingsplicht heeft voldaan.
De Ontvanger beantwoordt de onder 3.1 vermelde vraag bevestigend. De Ontvanger heeft ter onderbouwing van zijn standpunt, samengevat, gesteld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat er in de periode van september 2008 tot en met september 2009 geen sprake was van betalingsonmacht en dat hij die betalingsonmacht voor de periode van oktober 2009 tot en met december 2009 niet heeft gemeld. Ter zitting heeft de Ontvanger gesteld dat het beslag van 3 februari 2010 met een melding van betalingsonmacht kan worden gelijk gesteld en dat deze melding kan gelden voor het tijdvak december 2009.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.