Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 11-11-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:8779, 14/00306

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 11-11-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:8779, 14/00306

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
11 november 2014
Datum publicatie
21 november 2014
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2014:8779
Zaaknummer
14/00306

Inhoudsindicatie

Wet Woz. Proceskostenvergoeding. Wegingsfactor. Gemiddeld of zeer licht?

Uitspraak

Afdeling belastingrecht

Locatie Arnhem

nummer 14/00306

uitspraakdatum: 11 november 2014

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de directeur van het Gemeentelijk Belastingkantoor Twente (hierna: de heffingsambtenaar)

tegen de uitspraak van rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank) van 14 maart 2014, nummer Awb 13/1977, in het geding tussen de heffingsambtenaar

en

[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Ten aanzien van belanghebbende is de waarde van het object [a-straat] 10 te [L] voor het kalenderjaar 2013 vastgesteld op € 2.758.000.

1.2.

Het daartegen door belanghebbende gemaakte bezwaar is door de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

1.3.

Het door belanghebbende tegen deze uitspraak op bezwaar ingestelde beroep is door de Rechtbank gegrond verklaard. De Rechtbank heeft de uitspraak op bezwaar vernietigd, de heffingsambtenaar opgedragen opnieuw uitspraak op bezwaar te doen, de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende in beroep ten bedrage van € 365,25 en de heffingsambtenaar gelast aan belanghebbende het griffierecht van € 318 te vergoeden.

1.4.

De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. De heffingsambtenaar heeft vervolgens een nader stuk ingediend.

1.5.

Tot de stukken van het geding behoort, naast voormelde stukken, voorts het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.

1.6.

Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgehad op 21 oktober 2014 te Arnhem. Beide partijen zijn, met kennisgeving aan het Hof, niet ter zitting verschenen.

2 Feiten

2.1.

Ten aanzien van belanghebbende is de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 10 te [L] voor het kalenderjaar 2013 bij beschikking vastgesteld op € 2.758.000.

2.2.

De gemachtigde van belanghebbende heeft tegen deze beschikking een zogenoemd pro‑formabezwaarschrift ingediend.

2.3.

De heffingsambtenaar heeft dit bezwaar bij uitspraak op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van de gronden ervan. Hiertegen heeft de gemachtigde van belanghebbende beroep ingesteld.

2.4.

De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende tegelijk behandeld met drie zaken van andere belastingplichtigen, welke zaken met de onderhavige zaak samenhangen. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende (en de beroepen in de samenhangende zaken) gegrond verklaard en de zaak teruggewezen naar de heffingsambtenaar teneinde opnieuw op het bezwaar te beslissen.

2.5.

De Rechtbank heeft daarbij ten gunste van belanghebbende een proceskostenvergoeding voor de procedure in beroep uitgesproken ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De Rechtbank heeft die vergoeding berekend op de voet van de in de Bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht opgenomen forfaitaire normen. Daarbij heeft de Rechtbank twee punten in aanmerking genomen voor proceshandelingen (beroepschrift en verschijnen ter zitting), een waarde per punt van € 487 gehanteerd, factor 1 voor het gewicht van de zaak toegepast en factor 1,5 voor het aantal samenhangende zaken. Van het aldus berekende voor vergoeding in aanmerking komende bedrag van € 1.461, heeft de Rechtbank 1/4 deel, ofwel € 365,25, aan belanghebbende toegekend.

2.6.

Tegen de beslissing inzake de proceskosten heeft de heffingsambtenaar hoger beroep ingesteld.

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1.

In hoger beroep is uitsluitend in geschil de hoogte van de toe te passen factor voor het gewicht van de zaak voor de behandeling in beroep. De heffingsambtenaar stelt dat de zaak als ‘zeer licht’ dient te worden gekwalificeerd, zodat toepassing van een factor 0,25 op haar plaats is. Belanghebbende is kennelijk van mening dat de Rechtbank terecht van factor 1 is uitgegaan voor het gewicht van de zaak.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de stukken.

3.3.

De heffingsambtenaar concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak van de Rechtbank, doch uitsluitend voor zover deze betrekking heeft op de proceskosten en kennelijk tot vaststelling van de vergoeding voor proceskosten ter zake van in beroep door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand op een bedrag van € 91,30.

3.4.

Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing