Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 17-12-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:9831, 13/01254

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 17-12-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:9831, 13/01254

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
17 december 2014
Datum publicatie
9 januari 2015
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2014:9831
Formele relaties
Zaaknummer
13/01254

Inhoudsindicatie

AWR. Informatiebeschikking. Schending informatieplicht? Buitenlandse bankrekening.

Uitspraak

Afdeling belastingrecht

Locatie Arnhem

nummer 13/01254

uitspraakdatum: 16 december 2014

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , wonende te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 24 oktober 2013, nummer AWB 13/3312, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

De Inspecteur heeft op de voet van artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) voor het jaar 2009 een informatiebeschikking vastgesteld.

1.2

Bij uitspraak op bezwaar van 3 mei 2013 heeft de Inspecteur de informatiebeschikking gehandhaafd.

1.3

Belanghebbende heeft bij faxbericht van 13 juni 2013 beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar.

1.4

De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft bij uitspraak van 24 oktober 2013 het beroep ongegrond verklaard.

1.5

Belanghebbende heeft bij faxbericht van 4 december 2013 tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.6

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.7

Per faxbericht van 8 september 2014 heeft belanghebbendes gemachtigde verzocht om de geplande mondelinge behandeling van onderhavige zaak op 11 september 2014 uit te stellen. Het Hof heeft dit verzoek afgewezen en heeft partijen hiervan op 9 september 2014 telefonisch en schriftelijk op de hoogte gesteld.

1.8

Vervolgens heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden op 11 september 2014. Belanghebbende is bijgestaan door mr. [A], advocaat te [Z]. Namens de Inspecteur zijn verschenen [B] en [C].

1.9

Van deze zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Feiten

2.1

Belanghebbendes volledige naam is [X]. Hij is geboren [in] 1949. Blijkens de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) is hij van [1975] tot [2009] gehuwd geweest met mevrouw [D]. Zij is geboren [in] 1946.

2.2

Tot het dossier behoort een afschrift van een microfiche van de Kredietbank Luxembourg (hierna: KBL) te Luxemburg, gedateerd 17 februari 1994. Belanghebbendes naam is hierop tweemaal als rekeninghouder van die bank vermeld. Het saldo van de bankrekening op voormelde datum bedroeg ƒ 239.437.

2.3

Op 23 december 2005 heeft een medewerker van de Belastingdienst/FIOD-ECD te Haarlem in een proces-verbaal van ambtshandeling inzake het Rekeningenproject (hierna: het proces-verbaal) op ambtsbelofte het volgende verklaard:

“Op basis van het voorgaande verklaar ik, verbalisant, het volgende:

1. Op de afdruk van de microfiche van de KB Lux komt onder meer voor de naam:

[X/D].

2. Uit eerder onderzoek naar rekeninghouders van de KB Lux is komen vast te staan dat

indien deze notatiewijze wordt gehanteerd er volgens de systematiek van de KB Lux sprake is van gehuwden, in casu: [X], gehuwd met mw. [D].

3. Uit de match van het cliëntenbestand KB Lux met het BVR-bestand komt één hit

voor, waarbij [X] de partner is van [D]. Dit is [X], geboren [in]

-1949, met sofinummer (…), gehuwd met [D], geboren op [in]-1946,

met sofinummer (…)

4. Uit de match van het BVR-bestand met het RDW-bestand zie ik dat de eerste

voornaam van [X] is: [X1].

5. Verder zie ik in het BVR-bestand dat de huwelijkse staat is ingegaan [in] 1975.

Conclusie:

Uit de match van de rekeninghouder(s), zoals vermeld op de microfiches van de KB Lux met de Belastingdienst ten dienste staande landelijke bestanden, komt slechts de combinatie [X], gehuwd met [D], als enige rekeninghouder(s) van de KB Lux rekening [000000] in aanmerking.”

2.4

Belanghebbende heeft de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2009 op 2 augustus 2010 ingediend. De definitieve aanslag IB/PVV 2009 is door de Inspecteur met dagtekening 18 februari 2011 opgelegd.

2.5

Tot het dossier behoort een uitdraai van het zogenoemde BVR bestand van de Belastingdienst. Hieruit blijkt dat van 5 tot 9 augustus 2010 belanghebbendes adresnaam [X/D] luidde. Tevens is een uitdraai uit dit BVR bestand overgelegd waarin het volgende is opgenomen:

“GBA BERICHT NAAMGEBRUIK 4, CONTACT GEHAD MET DE GEMEENTE UTRECHT

DHR [X] WIL DE NAAM VAN ZIJN EX VOEREN 05-08-2010 GEMUTEERD

GBA BERICHT NAAMGEBRUIK 4, 09-08-2010 WEER CONTACT GEHAD MET GEMEENTE UTRECHT BEL.PL. IS OPNIEUW GEHUWD [2010] BETREFT NAAMGEBRUIK VAN NIEUWE ECHTGENOTE”

2.6

De Inspecteur heeft op 26 juli 2012 aan belanghebbende een brief geschreven waarin hij om informatie heeft verzocht. Voor zover van belang luidt deze als volgt:

“De heer [X/E] (…)

Verzoek om informatie

Navordering 2009

Geachte heer [X/E],

Voor 2009 ga ik binnenkort navorderingsaanslagen inkomstenbelasting, premie volksverzekeringen aan u opleggen. In het verleden zijn er vaker vragen gesteld over vermogen dat in het buitenland wordt aangehouden. Ik neem daarom aan dat u weet dat u betrokken bent in het rekeningenproject. In deze brief zet ik het onderzoek naar het vermogen in het buitenland voort. (…)

Feiten

Ik beschik over de volgende gegevens waaruit blijkt dat u en/of uw partner tenminste één bankrekening aanhoud(t)en) of heeft/hebben aangehouden in het buitenland. Ik heb u en/of uw partner hier al eerder schriftelijk over geinformeerd.

Rekeningnummer: [000000]

Bank: Kredietbank Luxemburg

Saldo per 31-01-1994: Fl. 239.437 (€ 108.652)

De FIOD heeft de gegevens, vermeld op het microfiche over de rekeninghouder, vergeleken met onder andere gegevens van de Belastingdienst welke gebaseerd zijn op het bevolkingsregister. Uit die analyse komt u en/of uw partner naar voren als rekeninghouder(s).

Vragen

  1. Is deze bankrekening in 2009 nog steeds door u en/of uw partner aangehouden?

  2. Zo ja, wat was het saldo, inclusief onderliggende sub- en beleggingsrekeningen, op 1 januari en 31 december 2009?

  3. Zo nee, waar wordt het eerder op de KBL-rekening gestalde vermogen in 2009 aangehouden?

  4. Wat was het saldo van die andere rekeningen op 1 januari en 31 december 2009?

  5. Indien niet langer vermogen in het buitenland wordt aangehouden, wanneer en op welke binnenlandse rekening is dit vermogen gestort of wanneer en waarvoor is het aangewend?

  6. Ik verzoek u de bescheiden met betrekking tot de buitenlandse rekening(en)(in kopie) voor deze jaren te overleggen”

2.7

In zijn brief van 11 september 2012 heeft de gemachtigde van belanghebbende als volgt gereageerd:

“Hierbij bericht ik u dat ik de fiscale belangen behartig van de heer [X], wonende te [Z]. Aangezien uw brief van 26 juli 2012 was gericht de heer [Z] wil ik u erop wijzen dat [E] de meisjesnaam is van de ex – echtgenote van cliënt. Mogelijk hield zij de door u genoemde rekening bij de Kredietbank Luxemburg aan. Bij cliënt is die rekening in ieder geval onbekend, zodat hij ook geen antwoord kan geven op de door u daaromtrent gestelde vragen.”

2.8

Omdat volgens de Inspecteur door belanghebbende niet adequaat op zijn verzoek om informatie is gereageerd, heeft hij aan belanghebbende op 12 december 2012 een informatiebeschikking gezonden. Hierin is het volgende vermeld:

“In verband met het behandelen van de navordering inkomstenbelasting, premie volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet over het jaar 2009 is u verzocht om inlichtingen en/of (de inhoud van) gegevensdragers die van belang kunnen zijn voor de belastingheffing van de heer [X] (…). U hebt niet of niet geheel aan dit informatieverzoek voldaan.

Het gaat om de volgende vragen en verzoeken:

Rekeningnummer: [000000]

Bank: Kredietbank Luxemburg

Saldo per 31-01-1994: Fl. 239.437 (€ 108.652)

Vragen

  1. Is deze bankrekening in 2009 nog steeds door u en/of uw partner aangehouden?

  2. Zo ja, wat was het saldo, inclusief onderliggende sub- en beleggingsrekeningen, op 1 januari en 31 december 2009?

  3. Zo nee, waar wordt het eerder op de KBL-rekening gestalde vermogen in 2009 aangehouden?

  4. Wat was het saldo van die andere rekeningen op 1 januari en 31 december 2009?

  5. Indien niet langer vermogen in het buitenland wordt aangehouden, wanneer en op welke binnenlandse rekening is dit vermogen gestort of wanneer en waarvoor is het aangewend?

  6. Ik verzoek u de bescheiden met betrekking tot de buitenlandse rekening(en)(in kopie) voor deze jaren te overleggen.”

2.9

Belanghebbende heeft bij brief van 22 januari 2013 bezwaar gemaakt tegen de informatiebeschikking.

2.10

Naar aanleiding van het ingediende bezwaarschrift is de gemachtigde van belanghebbende op zijn verzoek door de Inspecteur gehoord.

2.11

Bij uitspraak op bezwaar van 3 mei 2013 heeft de Inspecteur de informatiebeschikking gehandhaafd. Hiertegen heeft belanghebbende beroep bij de Rechtbank ingesteld.

2.12

De Rechtbank heeft geoordeeld dat de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat in ieder geval belanghebbende al dan niet samen met zijn ex-echtgenote mevrouw [D], rekeninghouder van de in geding zijnde KBL-bankrekening (hierna: de bankrekening) is geweest. Op grond hiervan was er volgens de Rechtbank voldoende aanleiding om aan belanghebbende inlichtingen omtrent de bewuste bankrekening te vragen en was belanghebbende op grond van artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), dan ook verplicht om de gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken. Nu belanghebbende deze gegevens niet heeft verstrekt en derhalve niet aan zijn inlichtingenverplichting heeft voldaan, is – aldus nog steeds de Rechtbank – de informatiebeschikking terecht afgegeven.

2.13

De Inspecteur heeft ten aanzien van mevrouw [D] ook het standpunt ingenomen dat zij tot de bankrekening gerechtigd is (geweest). Dit heeft er toe geleid dat zij correspondentie met en van de KBL aan de Inspecteur heeft overgelegd. De Inspecteur heeft deze stukken, deels geanonimiseerd, aan belanghebbende in een bespreking op 5 september 2014 overhandigd. Deze bespreking werd gehouden in verband met een door de Belastingdienst aan te spannen civiele procedure waarin belanghebbende onder verbeurte van een dwangsom zou kunnen worden gedwongen om stukken te overleggen waaruit zou blijken dat hij rekeninghouder van de bankrekening is (geweest). Belanghebbende heeft deze geanonimiseerde stukken op 8 september 2014 in dit geding gebracht en heeft het Hof tevens gevraagd om uitstel van de geplande mondelinge behandeling op 11 september 2014. Dit verzoek is door het Hof afgewezen. Ter zitting bij het Hof en nadien heeft de Inspecteur alsnog de stukken in ongeanonimiseerde vorm overgelegd. Dit betreft een aan mevrouw [D] gerichte brief, overigens zonder adresgegevens, van de KBL van 3 maart 2014 waarin is geschreven dat de bankrekening is geopend op 29 oktober 1990 en werd afgesloten op 5 januari 2006. Ook is door haar een op briefpapier van de KBL, gedateerd 28 februari 2014, vermeld saldo-overzicht van de bankrekening overgelegd. Het overzicht vermeldt dat het saldo van de rekening op 31 december 2003 € 5.604,18 bedroeg en dat dit saldo op 21 december 2005 naar nihil is teruggelopen. Voorts behoort tot voormelde stukken een kopie van de aanvraag tot opening van de bankrekening. Op deze aanvraag zijn als personen die de bankrekening hebben geopend belanghebbende en mevrouw [D] vermeld, onder vermelding van voornamen, geboortedata, burgerlijke staat en paspoortnummers. Het aanvraagformulier is met twee handtekeningen ondertekend. De ene handtekening is te lezen als [X] en de andere als [D]. Belanghebbende heeft ter zitting bij het Hof ontkend de desbetreffende handtekening te hebben gezet.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of de onderhavige informatiebeschikking terecht is vastgesteld.

3.2.

Belanghebbende ontkent rekeninghouder van de bankrekening te zijn (geweest). Belanghebbende is van mening dat hij door de ontkennende beantwoording van de vragen van de Inspecteur, daarop voldoende heeft geantwoord en dat hij aldus heeft voldaan aan de verplichtingen van artikel 47 van de AWR.

3.3.

De Inspecteur stelt dat belanghebbende rekeninghouder van voormelde bankrekening is geweest en dat op grond daarvan belanghebbende verplicht is de door hem gestelde vragen te beantwoorden, dan wel, naar het Hof begrijpt, dat hij de gestelde vragen onjuist heeft beantwoord.

3.4.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraken van de Rechtbank en de Inspecteur alsmede van de informatiebeschikking.

3.7.

De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Overwegingen

5 Proceskosten

6 Beslissing