Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 11-02-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:995, 13/00285
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 11-02-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:995, 13/00285
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 11 februari 2014
- Datum publicatie
- 21 februari 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2014:995
- Zaaknummer
- 13/00285
- Relevante informatie
- Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 27e, Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 27h, Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 67a, Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024] art. 3.25
Inhoudsindicatie
Vennootschapsbelasting. Vereiste aangifte niet gedaan. Omkering en verzwaring bewijslast. Afwaardering vordering op dochtermaatschappij? Verzuimboete terecht?
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 13/00285
uitspraakdatum: 11 februari 2014
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] b.v. te statutair gevestigd te [Z], kantoorhoudend te [L] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland van 24 januari 2013, nummer AWB 11/5453, in het geding tussen belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Utrecht-Gooi (hierna: de Inspecteur).
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van nihil. Daarbij is een verlies van € 64.806 verrekend. Voorts is aan belanghebbende een verzuimboete opgelegd van € 2.460.
De beschikkingen inzake de verliesverrekening en boete zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, door de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar gehandhaafd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank Oost-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft vervolgens een conclusie van repliek ingediend en de Inspecteur een conclusie van dupliek.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, voorts het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 23 januari 2014 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord: mr. [A] als de gemachtigde van belanghebbende alsmede [B], de bestuurder van belanghebbende. De Inspecteur is, hoewel overeenkomstig de wet – bij aangetekend verzonden brief van 21 november 2013 van de griffier van het Hof – uitgenodigd voor de zitting, niet ter zitting verschenen.
Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota overgelegd. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
De Inspecteur heeft na het sluiten van het onderzoek ter zitting het Hof een brief met dagtekening 21 januari 2014, ontvangen ter griffie van het Hof op 28 januari 2014, toegezonden. Het Hof slaat op dit stuk, dat geen aanleiding vormt het onderzoek op de voet van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht te heropenen, geen acht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende drijft een groothandel in beeld- en geluidsdragers. [B] is haar enig aandeelhoudster en bestuurder. Belanghebbende had in het onderhavige jaar (2009) een 100%-deelneming, genaamd [C] b.v.. Deze vennootschap hield zich bezig met internetactiviteiten in de pornobranche (bestialiteit).
Belanghebbende is door de Inspecteur uitgenodigd tot het doen van de aangifte vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) 2009 – na verleend uitstel – vóór 1 november 2010. Omdat de aangifte Vpb 2009 niet is ingediend door belanghebbende, heeft de Inspecteur belanghebbende bij brief van 22 november 2009 een zogenoemde herinnering gezonden en haar daarbij in de gelegenheid gesteld alsnog vóór 6 december 2010 aangifte te doen. Bij brief van 30 december 2010 heeft de Inspecteur belanghebbende vervolgens, omdat de aangifte Vpb 2009 nog steeds niet was ingediend, een aanmaning tot het doen van aangifte Vpb 2009 gezonden, waarbij een termijn is gesteld tot 13 januari 2011.
De aangifte Vpb 2009 is niet door belanghebbende ingediend. Voor de omzetbelasting heeft belanghebbende in 2009 een omzet verantwoord van € 226.405. Bij het vaststellen van de aanslag Vpb 2006 is een belastbare winst van belanghebbende in aanmerking genomen van € 64.806. Belanghebbende heeft geen aangiften Vpb 2007 en Vpb 2008 ingediend.
Met dagtekening 23 april 2011 heeft de Inspecteur ambtshalve de onderhavige aanslag Vpb 2009 aan belanghebbende opgelegd. Daarbij heeft hij de belastbare winst van belanghebbende geschat op een bedrag van € 64.806. Deze winst is verrekend met verliezen uit andere jaren, waardoor het belastbare bedrag voor 2009 op nihil is vastgesteld. De Inspecteur heeft belanghebbende voorts een verzuimboete opgelegd van € 2.460.
In september 2010 is het faillissement van de dochtermaatschappij van belanghebbende, [C] b.v., aangevraagd. Bij vonnis van 21 september 2010 van de rechtbank Utrecht is zij in staat van faillissement verklaard. Het verzet daartegen van [C] b.v. is bij vonnis van 29 oktober 2010 ongegrond verklaard.
Het bezwaar van belanghebbende tegen de onderwerpelijke verliesverrekening en verzuimboete is door de Inspecteur ongegrond verklaard. Het daartegen ingestelde beroep door belanghebbende, is door de Rechtbank ongegrond verklaard.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is of de Inspecteur terecht een verlies van € 64.806 heeft verrekend en terecht een verzuimboete aan belanghebbende heeft opgelegd. Meer in het bijzonder is in geschil of de door de Inspecteur in aanmerking genomen belastbare winst van € 64.806 berust op een redelijke schatting. Belanghebbende beantwoordt voormelde vragen ontkennend en de Inspecteur bevestigend.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan heeft belanghebbende ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraken van de Inspecteur, de verliesverrekeningsbeschikking en de verzuimboete en tot vaststelling van een verlies over 2009 van € 299.368.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.