Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 24-02-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:1367, 13/01158 en 13/01159
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 24-02-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:1367, 13/01158 en 13/01159
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 24 februari 2015
- Datum publicatie
- 6 maart 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2015:1367
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2013:2842, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 13/01158 en 13/01159
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Uitdeling? Toename rekening-courantverhouding.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummers 13/01158 en 13/01159
uitspraakdatum: 24 februari 2015
nummer /
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van rechtbank Gelderland van 10 september 2013, nummer AWB 12/4130 en 12/6211, zoals gerectificeerd op 11 oktober 2013, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur).
1 Ontstaan en loop van het geding
De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor de jaren 2009 en 2010 aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd en daarbij heffingsrente in rekening gebracht.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag en de heffingsrentebeschikking voor het jaar 2009. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag en de berekende heffingsrente verminderd.
Belanghebbende is tegen voormelde uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). Voorts is belanghebbende bij prorogatie in beroep gekomen tegen de aanslag en de heffingsrentebeschikking voor het jaar 2010.
De Rechtbank heeft het beroep voor het jaar 2009 gegrond verklaard, de desbetreffende aanslag en heffingsrentebeschikking verminderd en het beroep voor het jaar 2010 ongegrond verklaard.
Het beroepschrift tegen de uitspraak van de Rechtbank is op 22 oktober 2013 ter griffie ingekomen.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft en alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2014 te Arnhem. Namens belanghebbende is daar verschenen mr. [A]. Namens de Inspecteur is verschenen mr. [B], bijgestaan door mr. [C]. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende is directeur en enig aandeelhouden van [D] BV (hierna: de BV). De activiteiten van de BV en haar dochtermaatschappijen bestaan tot en met 2011 uit de handel in exclusieve auto’s en het ontwikkelen van een vastgoedproject genaamd [E]. Begin 2012 zijn de BV en haar dochtermaatschappijen in staat van faillissement verklaard.
Belanghebbende heeft in rekening-courant van de BV geld geleend. Zijn desbetreffende schuld aan de BV bedroeg ultimo 2007 € 327.371, ultimo 2008 € 658.707, ultimo 2009 € 1.389.190 en ultimo 2010 € 3.719.255.
Belanghebbende en de BV hebben de rekening-courantovereenkomst op 11 februari 2011 schriftelijk is vastgelegd. Deze vastlegging luidt onder meer als volgt:
“Artikel 1
Partijen komen overeen dat het saldo van de boekingen in rekening-courant een bedrag van € 2.500.000,00 niet te boven zal gaan.
(…)
Artikel 4
Aflossing van deze rekening-courant positie door de aandeelhouder vindt plaats door middel van door de aandeelhouder in de toekomst te ontvangen dividenduitkeringen die mogelijk worden gemaakt door de exploitatiewinst op het project [E]. (…) De aflossing van de rekening-courant positie tot nihil vindt plaats binnen een termijn van uiterlijk drie jaren, welke uiterlijk aanvangt per 1 januari 2012.
Artikel 5
De vennootschap is bevoegd alle bedragen die door of ten gunste van de aandeelhouder worden gestort, alsmede de ten laste van de aandeelhouder komende betalingen op de rekening te boeken. (…) ”
Belanghebbende en de BV hebben met dagtekening 14 januari 2004 een overeenkomst van geldlening gesloten, die onder meer als volgt luidt:
“1. Geldlening
Debiteur is verschuldigd aan Crediteur een bedrag van € 1.750.000 (…)
6. Zekerheid
Voor de nakoming door Debiteur van zijn verplichtingen uit hoofde van of voortvloeiende uit deze overeenkomst heeft Debiteur middels positieve/negatieve hypotheekverklaring zekerheid gesteld. Genoemde hypotheekverklaring is aan deze overeenkomst gehecht.
Debiteur mag geen verplichtingen (…) tegenover andere geldschieters aangaan, noch hypotheek of andere zekerheid voor andere schulden verlenen, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Crediteur. (…)”
Ter financiering van een privéwoning in Frankrijk heeft belanghebbende op basis van de hiervoor onder 2.4 aangehaalde overeenkomst een schuld aan de BV van € 1.815.000. In februari 2010 heeft belanghebbende € 1.500.000 van een bank geleend ter financiering van de aankoop van een woning in [Z]. Tot zekerheid voor deze lening heeft belanghebbende aan de bank een recht van hypotheek verleend op de woning in Frankrijk. De woning in Frankrijk is verkocht in oktober 2011. Uit de netto verkoopopbrengst van € 2.192.717 is de lening van de bank afgelost.
Ultimo 2009 en ultimo 2010 was het vermogen van belanghebbende negatief.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
Tussen partijen is in geschil of de Inspecteur terecht de toename van het saldo van de rekening-courant in de onderhavige jaren en een bedrag van € 1.500.000 in verband met schending van de leningsvoorwaarden als uitdeling heeft aangemerkt.
Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Hetgeen daaraan ter zitting is toegevoegd, is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en vermindering van de aanslagen. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.