Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 24-02-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:1368, 14/00361
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 24-02-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:1368, 14/00361
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 24 februari 2015
- Datum publicatie
- 6 maart 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2015:1368
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:2537
- Zaaknummer
- 14/00361
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Uitkering verzekeringsmaatschappij. Onbelaste uitkering voor arbeidsongeschiktheid?
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 14/00361
uitspraakdatum: 24 februari 2015
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 27 februari 2014, nummer AWB 13/4550, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst, Kantoor Apeldoorn (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2011 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 40.568. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 86. Bij beschikking is een verzuimboete opgelegd van € 226.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd en de boetebeschikking vernietigd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 27 februari 2014 ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2014 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, bijgestaan door [A], alsmede mr. [B] namens de Inspecteur, bijgestaan door mr. [C].
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende, geboren [in] 1945, heeft in 1985 bij [D] een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule afgesloten met polisnummer [000000] (hierna: de polis). Op het voorblad van de polis wordt de verzekering aangeduid als een belastingaftrek-polis. De verzekering voorziet in een kapitaaluitkering per 1 juli 2010, die dient te worden aangewend voor het aankopen van een lijfrente. De jaarpremie bedroeg
ƒ 5.000.
De polis bevat een zogenoemde arbeidsongeschiktheidsclausule, welke is opgenomen in het bij de polis behorende aanhangsel. De inhoud van dit aanhangsel luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Arbeidsongeschiktheid
Dekking van premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid volgens artikel 10, 11 en 12 van de voorwaarden van verzekering is ingesloten. Een eventueel ingegane vrijstelling eindigt uiterlijk 01-07-2010. (…)”.
In de polis zijn de arbeidsongeschiktheidsclausule en de lijfrenteclausule als volgt toegelicht:
“Arbeidsongeschiktheidsdekking
Tegen een opslag van 7% op de premie van de Belastingaftrek-Polis kan vrijstelling van premiebetaling bij arbeidsongeschiktheid worden meeverzekerd, als de verzekerde jonger is dan 60 jaar.
(…)
3 Fiscale lijfrenteclausule (premie-aftrek)
De Belastingaftrek-Polis wordt voorzien van de zogeheten fiscale lijfrenteclausule. Deze clausule geeft u het recht de premie voor de Belastingaftrek-Polis elk jaar voor de inkomstenbelasting af te trekken – tot het wettelijk toegestane maximum. Tegenover de premie-aftrek staat dat de uitkering (incl. winst) uit de Belastingaftrek-Polis belastbaar is, tenzij voor die uitkering een lijfrente wordt gekocht. Dan is alleen over de lijfrente-uitkeringen inkomstenbelasting verschuldigd.
(…)
Invaliditeitsdekking
(vrijstelling van premiebetaling bij arbeidsongeschiktheid)
Als u jonger bent dan 60 jaar kunt u bij de voorgestelde Belastingaftrek-Polis het recht op vrijstelling van premiebetaling wegens arbeidsongeschiktheid meeverzekeren.
Wat houdt dat recht in?
Dit: als u vóór uw 60ste verjaardag arbeidsongeschikt zou worden bestaat recht op gehele of gedeeltelijke vrijstelling van premiebetaling nadat de arbeidsongeschiktheid één jaar ononderbroken heeft voortgeduurd. Vrijgesteld van betaling wordt dan:
a. de gehele premie, als de arbeidsongeschiktheid 80% of meer bedraagt;
b. de halve premie bij een arbeidsongeschiktheid van 45% of meer, doch minder dan 80%.
(…)
Opslag op de premie
Voor de medeverzekering van het recht op premievrijstelling is een opslag op de premie van de voorgestelde Belastingaftrek-Polis verschuldigd (…)”.
In 1986 heeft belanghebbende als gevolg van een auto-ongeval letsel opgelopen. Hierdoor is hij arbeidsongeschikt geraakt.
De keuringsarts van [D] heeft de mate van arbeidsongeschiktheid van belanghebbende in 1988 vastgesteld op meer dan 45% doch minder dan 80%. In het kader van de bepaling van het recht van belanghebbende op een uitkering uit hoofde van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) heeft de Nieuwe Algemene Bedrijfsvereniging de mate van arbeidsongeschiktheid van belanghebbende per 23 november 1987 vastgesteld op 80% tot 100%.
In 1989 is de mate van arbeidsongeschiktheid van belanghebbende door [D] vastgesteld op minder dan 45%.
In het kader van een met [D] gerezen geschil over de mate van arbeidsongeschiktheid van belanghebbende en, als gevolg daarvan, de hoogte van de door belanghebbende uit hoofde van de polis verschuldigde premie, schrijft [D] op 1 april 1998 aan belanghebbende:
“(…)
Het resterende verdienvermogen (dus de mate van uw arbeidsgeschiktheid) werd in 1989 reeds op meer dan 55% geacht (…), zodat ook thans uitgegaan kan worden van een mate van arbeidsongeschiktheid in de zin van de Voorwaarden van Verzekering van minder dan 45%. Onze medisch adviseur acht een nader arbeidskundig onderzoek niet geïndiceerd, aangezien er geen sprake is van een toename van funktionele beperkingen.
In verband met het door ons gedane voorstel van 24 november zullen wij uw verzekering aanpassen als daar omschreven. Rekening houdend met uw betaling in 1991 (voor de premies van 1 juli 1990 en 1 juli 1991, elk ad ƒ 2.500,-) zullen wij de verzekering wijzigen in die zin dat de premie van 1 juli 1990 tot 1 juli 1998 wordt gesteld op ƒ 2.500,-. De nog niet betaalde premies over de periode 1 juli 1992 en 1 juli 1998 (in totaal ƒ 15.000,-) nemen wij voor onze rekening.
In verband met de thans vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid komt de premiebetaling vanaf 1 juli 1998 weer geheel voor uw rekening. Graag vernemen wij van u welk bedrag aan jaarpremie u vanaf dat moment wilt gaan betalen (nihil, ƒ 2.500,- of 5.000,-), waarna wij vervolgens de verzekerde kapitalen daaraan kunnen aanpassen (…)”
In totaal heeft belanghebbende een bedrag van € 11.344,51 aan premies betaald voor de verzekering. Deze premies zijn door belanghebbende niet in mindering gebracht op zijn inkomen bij de aangiften IB/PVV over de desbetreffende jaren.
Na expiratie van de verzekering is het expiratiekapitaal, ter grootte van € 30.501, in het jaar 2011 aan belanghebbende uitgekeerd. Op de uitkering is loonheffing ingehouden.
Blijkens een door belanghebbende overgelegde afdruk van zijn betaalrekening bij de [a-bank] heeft hij op 19 december 2011 van [D] een bedrag van
€ 23.438,38 ontvangen. Hierbij is als omschrijving vermeld:
“(…) BR 30501,04 LH 7062,66 / ZVW 0,00 (…) LP [000000] (…)”
Bij brief van 15 december 2011 heeft de Inspecteur aan belanghebbende een zogenoemde saldoverklaring afgegeven. Daarin is – kort gezegd – verklaard dat ter zake van de lijfrentepolis met nummer [000000] een bedrag van € 11.344,51 aan betaalde premies in de jaren 1985 tot en met 2002 niet in aftrek is gekomen.
In de door belanghebbende ingediende aangifte IB/PVV voor het jaar 2011 heeft hij de verzekeringsuitkering van [D] voor een bedrag van € 30.501 opgenomen als loon uit vroegere dienstbetrekking. Hierbij heeft hij een ingehouden loonheffing van
€ 7.063 in aanmerking genomen.
Bij het (ambtshalve) opleggen van de aanslag IB/PVV 2011, met dagtekening 5 juni 2013, is de Inspecteur uitgegaan van het hem ter beschikking staande renseignement loongegevens van [D]. Blijkens de uitdraai uit het computersysteem van de Belastingdienst bedroeg het loon van [D] € 19.156 (bestaande uit de bruto uitkering van € 30.501 verminderd met betaalde premies van € 11.345), en bedroeg de ingehouden loonheffing € 4.608. Als gevolg van het opleggen van de onderhavige aanslag zijn door Bureau Toeslagen over het jaar 2011 bedragen aan huur- en zorgtoeslag teruggevorderd.