Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 04-03-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:1515, 14/00515
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 04-03-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:1515, 14/00515
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 4 maart 2015
- Datum publicatie
- 9 maart 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2015:1566
- Zaaknummer
- 14/00515
Inhoudsindicatie
In geschil is het antwoord op de vragen of de Inspecteur belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn bezwaar, en, zo zulks niet het geval mocht zijn, omdat primair de bestreden aanslag na 31 december 2010 is opgelegd en de bezwaartermijn pas na de dag van de bekendmaking aanvangt, of de Inspecteur nog bevoegd was om op grond van artikel 11, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) de bestreden aanslag vast te stellen. Voor het geval de Inspecteur belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn bezwaar omdat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, is subsidiair in geschil, of de aanslag tot het juiste bedrag is vastgesteld.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
nummer 14/00515
uitspraakdatum: 4 maart 2015
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 17 april 2014, nummer AWB LEE 12/2820, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Groningen (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2006 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 79.832 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 32. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 875.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Leeuwarden, thans de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak 17 april 2014 ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft, alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 februari 2015 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en [A] FB, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [B], namens de Inspecteur, bijgestaan door mr. [C]. De zaak is gezamenlijk behandeld met het hoger beroep in de zaak met het nummer 14/00514.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
De Inspecteur heeft bij brief van 23 december 2010, gericht aan [D], mr. [E], te [L], het volgende meegedeeld: “De definitieve aanslag inkomstenbelasting 2006 van de heer [X] moet uiterlijk per 31 december 2010 worden opgelegd. Ik heb de behandeling van deze aangifte aangehouden in verband met de lopende procedure bij het Hof Leeuwarden. Aangezien ik niet langer kan wachten met het opleggen van de aanslag heb ik deze ter behoud van rechten opgelegd. Het aanslagbiljet zal binnenkort naar uw cliënt worden verzonden. (…)"
De Inspecteur heeft met dagtekening 31 december 2010 aan belanghebbende een aanslag IB/PVV voor het jaar 2006 opgelegd. Hierbij heeft de Inspecteur een beschikking heffingsrente gegeven.
De aanslag betreft een zogenoemde penaanslag. De aanslag is handmatig opgelegd vanuit het regiokantoor van de Belastingdienst te Groningen. Het aanslagbiljet is vanuit dit kantoor verzonden naar belanghebbendes adres. Belanghebbende heeft dit aanslagbiljet ontvangen. De Inspecteur heeft geen kopie van dit aanslagbiljet aan belanghebbendes gemachtigden verzonden.
Belanghebbendes gemachtigden maken gebruik van het zogenoemde EKA-systeem (elektronische kopie aanslagen). Via dit systeem ontvangen zij van de Inspecteur elektronisch kopieën van de aan hun cliënten opgelegde aanslagen. Van aanslagen die door een regiokantoor zijn verstuurd, zoals penaanslagen, kunnen gemachtigden, volgens informatie op de website van de Belastingdienst via dit systeem geen kopie ontvangen.
Bij brief van 1 maart 2011, ontvangen door de Inspecteur op 3 maart 2011, hebben belanghebbendes gemachtigden bezwaar gemaakt tegen de aan belanghebbende opgelegde aanslag IB/PVV voor het jaar 2006. Hierin hebben belanghebbendes gemachtigden zich op het standpunt gesteld dat zij pas op 25 februari 2011 kennis hebben kunnen nemen van deze aanslag. In deze brief is het volgende vermeld: “Wij hebben geen definitieve aanslag ontvangen ten name van de belanghebbende over 2006, ook niet via de zogenaamde Elektronische Kopie Aanslagen die wij al enkele jaren voor de belanghebbende ontvangen De belanghebbende stuurt altijd direct door hem ontvangen aanslagen door en uit navraag bij hem is gebleken dat hij waarschijnlijk ook geen aanslag heeft ontvangen, hoewel hij dit niet helemaal uit kon sluiten Met dagtekening 22 februari 2011 heeft de belanghebbende een herinnering ontvangen dat de definitieve aanslag over 2006 nog niet zou zijn betaald Deze herinnering is op 25 februari 2011 per e-mail naar ons toegezonden door de belanghebbende “.
De Inspecteur heeft belanghebbende bij uitspraak op bezwaar van 17 oktober 2012 wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar.
De Inspecteur heeft in hoger beroep overgelegd een op ambtseed afgelegde verklaring van [F], als medewerker administratie werkzaam bij de Belastingdienst/kantoor Groningen, van 15 augustus 2014, waarin deze laatste onder meer verklaard: “Ten tijde van het opleggen van de definitieve aanslag inkomstenbelasting 2006 van de heer [X] was ik administratief medewerker op de afdeling penaanslagen. (…) Op 22 december 2010 heeft mijn collega de heer [B] mij de gegevens aangereikt voor het opleggen van de definitieve aanslag inkomstenbelasting 2006. Ik was mij er terdege van bewust dat de aanslag uiterlijk per 31 december 2010 gedagtekend moest worden, en dat het aanslagbiljet derhalve zo spoedig mogelijk moest worden verzonden. Op 23 december 2010 heb ik het aanslagbiljet opgemaakt en in het systeem verwerkt. Diezelfde dag heb ik het biljet persoonlijk afgegeven bij de postkamer, met de mededeling dat er sprake is van spoed opdat de belastingplichtige het aanslagbiljet zo snel mogelijk vóór de dagtekening van de aanslag zal ontvangen. Dit was mijn vaste werkwijze bij het opleggen van penaanslagen. (…)”.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is het antwoord op de vragen of de Inspecteur belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn bezwaar, en, zo zulks niet het geval mocht zijn, omdat primair de bestreden aanslag na 31 december 2010 is opgelegd en de bezwaartermijn pas na de dag van de bekendmaking aanvangt, of de Inspecteur nog bevoegd was om op grond van artikel 11, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) de bestreden aanslag vast te stellen. Voor het geval de Inspecteur belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn bezwaar omdat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, is subsidiair in geschil, of de aanslag tot het juiste bedrag is vastgesteld.
Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraak op bezwaar en tot vernietiging van de bestreden aanslag.
De Inspecteur beantwoordt deze vragen bevestigend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.