Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 04-03-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:1567, 13/00836

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 04-03-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:1567, 13/00836

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
4 maart 2015
Datum publicatie
9 maart 2015
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2015:1567
Zaaknummer
13/00836

Inhoudsindicatie

In geschil is of de Rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar belanghebbendes brief van 20 maart 2012 ten onrechte heeft opgevat als bezwaarschrift en het bezwaar niet-ontvankelijk had dienen te verklaren op de grond dat tegen een verzoek om ambtshalve vermindering geen bezwaar openstaat.

Uitspraak

Afdeling belastingrecht

Locatie Leeuwarden

nummer: 13/00836

uitspraakdatum: 4 maart 2015

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak in de zaak met het nummer AWB LEE 12/2387 van de rechtbank Noord-Nederland van 27 juni 2013 in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaar van de gemeente Súdwest-Fryslân (hierna: de heffingsambtenaar)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 28 februari 2011 op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 25 te [L] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2010, voor het jaar 2011 vastgesteld op € 1.198.000.

1.2

De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar de vastgestelde waarde verlaagd tot € 791.000.

1.3

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank Leeuwarden (thans de rechtbank Noord Nederland, hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 27 juni 2013 gegrond verklaard, de uitspraak op het bezwaar vernietigd en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende en gelast dat het griffierecht aan belanghebbende wordt vergoed.

1.4

Tegen deze uitspraak is door belanghebbende hoger beroep aangetekend. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5

Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.6

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 februari 2015 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende bijgestaan door [A] en namens de heffingsambtenaar [B] en [C], taxateur. De zaak is gezamenlijk behandeld met het hoger beroep in de zaak met het nummer 13/00837.

1.7

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Feiten

2.1

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 28 februari 2011 op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2010, voor het jaar 2011 vastgesteld op € 1.198.000.

2.2

Belanghebbende heeft met dagtekening 20 maart 2012, ontvangen op 2 april 2012, aan de heffingsambtenaar een brief gestuurd. In de brief staat onder meer:

Bij deze maak ik bezwaar tegen de Woz-beschikking van 29 februari 2012. (…)

Voorts verzoek ik u de Woz-beschikking van 28 februari 2011 te herzien ambtshalve, op grond van artikel 4:6 van de Awb (…).

2.3

De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 10 september 2012 de waarde van de onroerende zaak voor het belastingjaar 2011 verlaagd naar € 791.000.

2.4

De Rechtbank heeft in beroep geoordeeld dat de heffingsambtenaar de door hem als bezwaarschrift opgevatte brief van 20 maart 2012 wegens het overschrijden van de bezwaartermijn, niet-ontvankelijk had dienen te verklaren. De Rechtbank oordeelt het hiertegen gerichte beroep van belanghebbende gegrond en verklaart belanghebbende alsnog niet-ontvankelijk in het bezwaar.

3 Geschil en standpunten van partijen

3.1

In geschil is of de Rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar belanghebbendes brief van 20 maart 2012 ten onrechte heeft opgevat als bezwaarschrift en het bezwaar niet-ontvankelijk had dienen te verklaren op de grond dat tegen een verzoek om ambtshalve vermindering geen bezwaar openstaat.

3.2

Belanghebbende beantwoordt voormelde vraag bevestigend. Belanghebbende stelt, zo begrijpt het Hof, dat de heffingsambtenaar het verzoek om ambtshalve vermindering ten onrechte heeft aangemerkt als een bezwaarschrift.

3.3

De heffingsambtenaar, zo begrijpt het Hof, conformeert zich aan het oordeel van de Rechtbank.

3.4

Partijen hebben voorts aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken en door hen is verklaard ter zitting.

4 Overwegingen omtrent het geschil

5 Proceskosten