Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 04-03-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:1568, 13/00837
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 04-03-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:1568, 13/00837
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 4 maart 2015
- Datum publicatie
- 9 maart 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2015:1568
- Zaaknummer
- 13/00837
Inhoudsindicatie
In geschil is of de waarde van de onroerende zaak, na verlaging in bezwaar, per waardepeildatum 1 januari 2011 op een te hoog bedrag is vastgesteld.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
Nummer 13/00837
uitspraakdatum: 4 maart 2015
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak in de zaak met het nummer AWB LEE 12/3130 van de rechtbank Noord-Nederland van 27 juni 2013, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Súdwest-Fryslân (hierna: de heffingsambtenaar)
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 29 februari 2012 op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 25 te [L] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2011, voor het jaar 2012 vastgesteld op € 1.163.000.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de waarde verlaagd tot € 785.000.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank Leeuwarden (thans rechtbank Noord-Nederland, hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 27 juni 2013 ongegrond verklaard en de heffingsambtenaar gelast aan belanghebbende het griffierecht te vergoeden.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 februari 2015 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende bijgestaan door [A] en namens de heffingsambtenaar [B] en [C], taxateur. De zaak is gezamenlijk behandeld met het hoger beroep in de zaak met het nummer 13/00836.
Na het sluiten van de zitting is ter griffie van het Hof op 20 februari 2015 van de zijde van belanghebbende een brief van 17 februari 2015 van [D] bedrijfsmakelaardij binnengekomen. Deze brief geeft het Hof geen aanleiding voor het heropenen van het vooronderzoek. Het Hof voegt deze brief in het dossier en een afschrift van deze brief wordt aan deze uitspraak gehecht.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak, een ruim 100 jaar oud winkelpand op een A1-locatie in het centrum van [L].
De onroerende zaak wordt door belanghebbende verhuurd. Omstreeks 1981 is voor rekening van de huurder een aanbouw gerealiseerd. Belanghebbende ontvangt voor het aangebouwde gedeelte geen huurvergoeding.
Belanghebbende heeft in de bezwaarfase een taxatierapport overgelegd van 28 februari 2012. In het rapport wordt de onroerende zaak exclusief het aangebouwde gedeelte getaxeerd voor een markthuurwaarde van € 36.000 per jaar. Inclusief het aangebouwde gedeelte is de getaxeerde huurwaarde € 65.000 per jaar. De onderhandse verkoopwaarde voor het gehele object wordt getaxeerd op € 790.000.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is of de waarde van de onroerende zaak, na verlaging in bezwaar, per waardepeildatum 1 januari 2011 op een te hoog bedrag is vastgesteld.
Belanghebbende beantwoordt voormelde vraag bevestigend. Belanghebbende stelt dat de heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak niet aannemelijk heeft gemaakt. Belanghebbende voert hiertoe aan dat de waarde niet hoger is dan de gekapitaliseerde waarde van de door hem ontvangen huur. Belanghebbende bepleit een waarde van € 432.000.
De heffingsambtenaar beantwoordt voormelde vraag ontkennend. Hij stelt dat de waarde, na verlaging in bezwaar, juist is vastgesteld.
Partijen hebben voorts aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken.