Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 10-03-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:1848, 14/00367 en 14/00368
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 10-03-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:1848, 14/00367 en 14/00368
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 10 maart 2015
- Datum publicatie
- 20 maart 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2015:1848
- Zaaknummer
- 14/00367 en 14/00368
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Beslistermijn uitspraken op bezwaar. Dwangsom. Vergoeding immateriële schade . Vergoeding renteschade?
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummers 14/00367 en 14/00368
uitspraakdatum: 10 maart 2015
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , wonende te [Z] (hierna: belanghebbende),
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 6 maart 2014, nummer 13/4028 en 13/4029, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur).
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2006 een aanslag in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen (hierna: aanslag IB/PVV) opgelegd. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag in rekening gebracht van € 1.319. Verder is een verzuimboete van € 113 opgelegd vanwege het niet tijdig doen van de aangifte.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2007 een aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 6.625. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag in rekening gebracht van € 6.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 17 juni 2011 de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard vanwege overschrijding van de bezwaartermijn.
De Inspecteur heeft bij besluit van 19 augustus 2011 de aanslag IB/PVV 2006 verminderd tot nihil. Daarbij is een verlies vermeld van € 15.947. De verzuimboete is verminderd tot € 22.
Belanghebbende is tegen de uitspraken op bezwaar van 17 juni 2011 in beroep gekomen. De rechtbank Arnhem heeft deze beroepen bij uitspraak van 2 februari 2012, nummers AWB 11/2879 en 11/2880, ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem hoger beroep ingesteld. Het Hof heeft bij uitspraak van 9 oktober 2012, nummers 12/00087 en 12/00088, de uitspraak van de rechtbank Arnhem vernietigd, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd en de zaken terug gewezen naar de Inspecteur om nieuwe uitspraken op bezwaar te nemen.
Belanghebbende heeft bij formulier van 14 juni 2013, ontvangen door de Inspecteur op 17 juni 2013, de Inspecteur medegedeeld dat hij in gebreke is met het doen van uitspraken op bezwaar.
De Inspecteur is bij brieven van 26 juni 2013 aan de bezwaren van belanghebbende tegemoetgekomen en heeft de verliezen nader vastgesteld op € 82.705 (2006) en € 99.038 (2007).
Belanghebbende heeft op 2 juli 2013 bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) beroep ingesteld vanwege het niet tijdig doen van uitspraken op bezwaar.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 19 juli 2013 het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2006 ongegrond verklaard omdat de aanslag nihil blijft, en het verlies nader vastgesteld op € 82.705.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 25 juli 2013 het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2007 gegrond verklaard en het verlies vastgesteld op € 99.038.
De Rechtbank heeft bij uitspraak van 6 maart 2014, nummers 13/4028 en 13/4029, de beroepen inzake de aanslagen IB/PVV 2006 en 2007, de verzuimboete 2006 en de dwangsom ongegrond verklaard, en de Inspecteur veroordeeld tot een vergoeding van immateriële schade van € 1.000.
Belanghebbende heeft bij brief van 7 april 2014, ingekomen bij het Hof op 9 april 2014, tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De Inspecteur heeft bij brief van 14 januari 2015 een nader stuk ingediend. Belanghebbende heeft bij brief van 26 januari 2015 een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 februari 2015 te Arnhem. De zaken met de nummers 14/00338, 14/00339, 14/00367 en 14/00368 zijn gezamenlijk behandeld. Belanghebbende is verschenen. Namens de Inspecteur zijn verschenen mw. mr. [A] en [B].
Partijen hebben ter zitting elk een pleitnota voorgedragen en overgelegd.
Van deze zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Feiten
Belanghebbende heeft tegen de aanslagen IB/PVV 2006 en IB/PVV 2007 bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft deze bezwaren bij uitspraken op bezwaar van 17 juni 2011 niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. Belanghebbende heeft daartegen beroep en hoger beroep ingesteld.
In hoger beroep heeft het Hof bij uitspraak van 9 oktober 2012, nummers 12/00087 en 12/00088 de uitspraak van de rechtbank Arnhem vernietigd, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd en de zaken terug gewezen naar de Inspecteur om nieuwe uitspraken op bezwaar te nemen.
Op 14 mei 2013 heeft de Inspecteur belanghebbende gehoord.
Belanghebbende heeft bij formulier van 14 juni 2013, ontvangen door de Inspecteur op 17 juni 2013, de Inspecteur medegedeeld dat hij in gebreke is met het doen van uitspraken op bezwaar. Tevens heeft belanghebbende dwangsommen gevorderd.
Bij brief van 26 juni 2013 heeft de Inspecteur inzake de aanslag IB/PVV 2006 onder meer het volgende geschreven:
“Betreft Motivering van uitspraak op het bezwaarschrift
Geachte [belanghebbende],
Op 15 maart 2011 ontving ik uw brief waarin u bezwaar maakt tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2006 (…) .
Samenvatting van uw bezwaar
U verzoekt alsnog rekening te houden met gegevens uit de door u ingediende aangifte.
Beoordeling van uw bezwaar
Uw bezwaar is terecht. Toch leidt het niet tot verlaging van de aanslag, omdat de aanslag nihil blijft. Uw bezwaarschrift is daarom ongegrond.
Beslissing
Ik kom gedeeltelijk aan uw bezwaar tegemoet. De officiële uitspraak op uw bezwaarschrift krijgt u binnenkort afzonderlijk toegezonden van het computercentrum in Apeldoorn.
Ik stel het bedrag van het verlies nader vast op € 82.705. Het hierin begrepen ondernemingsverlies bedraagt € 77.630.”
Bij brief van 26 juni 2013 heeft de Inspecteur inzake de aanslag IB/PVV 2007 onder meer het volgende geschreven:
“Betreft Motivering van uitspraak op het bezwaarschrift
Geachte [belanghebbende],
Op 15 maart 2011 ontving ik uw brief waarin u bezwaar maakt tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2007 (…).
Samenvatting van uw bezwaar
U verzoekt alsnog rekening te houden met gegevens uit de door u ingediende aangifte.
Beoordeling van uw bezwaar
Uw bezwaar is terecht.
Beslissing
Ik kom gedeeltelijk aan uw bezwaar tegemoet. De officiële uitspraak op uw bezwaarschrift krijgt u binnenkort afzonderlijk toegezonden van het computercentrum in Apeldoorn.
Ik stel het bedrag van het verlies nader vast op € 99.038. Het hierin begrepen ondernemingsverlies bedraagt € 97.954.”
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 19 juli 2013 het bezwaar inzake IB/PVV 2006 ongegrond verklaard.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 25 juli 2013 het bezwaar inzake IB/PVV 2007 gegrond verklaard en het verlies voor 2007 vastgesteld op € 99.038.
Belanghebbende heeft op 2 juli 2013 bij de Rechtbank beroep ingesteld vanwege het niet tijdig doen van uitspraken op bezwaar.
Bij brief van 5 augustus 2013 heeft belanghebbende aan de Rechtbank meegedeeld dat de beroepen thans zijn gericht tegen de uitspraken op bezwaar en de afwijzing van de dwangsommen.
3 Geschil
In geschil is of de Inspecteur een dwangsom is verschuldigd en of de vergoeding van immateriële schade van € 1.000 juist is vastgesteld. Verder heeft belanghebbende verzocht om een schadevergoeding van € 2.472 vanwege rentederving.
Belanghebbende betoogt dat de uitspraken op bezwaar niet tijdig zijn gedaan zodat de Inspecteur een dwangsom verbeurt. Met betrekking tot de vergoeding van immateriële schade betoogt belanghebbende dat hij door de handelwijze van de Inspecteur een zodanige spanning en frustratie heeft ondervonden, dat de Inspecteur tot een schadevergoeding van tweemaal € 1.000 dient te worden veroordeeld. De Inspecteur verdedigt de tegenovergestelde opvattingen.
Wat betreft de rentederving betoogt belanghebbende dat de Inspecteur eerst bij de (nieuwe) uitspraken op bezwaar van juli 2013 de verliezen juist heeft vastgesteld, waarna op dat moment pas teruggaven konden volgen door de achterwaartse verliesverrekening met het inkomen van voorafgaande kalenderjaren. Deze verliezen hadden al bij de (eerste) uitspraken op bezwaar van 17 juni 2011 achterwaarts kunnen worden verrekend. Deze vertraging in de verliesverrekening van meer dan twee jaar is te wijten aan een verzuim van de Inspecteur, aldus belanghebbende.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank wat betreft de beslissingen omtrent de dwangsom en de vergoeding van de immateriële schade, tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar inzake de dwangsom, tot toekenning van een dwangsom, tot vergoeding van immateriële schade van € 2.000 wegens overschrijding van de redelijke termijn en tot vergoeding van renteschade. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank en betwist de renteschade.
Belanghebbende heeft ter zitting verklaard de verzuimboete niet langer te betwisten.