Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 10-03-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:1851, 14/00449
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 10-03-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:1851, 14/00449
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 10 maart 2015
- Datum publicatie
- 20 maart 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2015:1851
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:3404
- Zaaknummer
- 14/00449
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard? Bekendmaking navorderingsaanslag aan gemachtigde vereist?
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 14/00449
uitspraakdatum: 10 maart 2015
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 8 april 2014, nummer AWB 13/5199, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is over het jaar 2006 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 69.175, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 2.993 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 598. Tegelijk met deze aanslag zijn bij beschikkingen € 4.614 aan heffingsrente in rekening gebracht en een vergrijpboete van € 6.123 opgelegd.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar belanghebbendes bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard, de aanslag alsmede de daarbij gegeven beschikkingen gehandhaafd en het verzoek om ambtshalve vermindering afgewezen.
Belanghebbende is tegen die uitspraken op bezwaar in beroep gekomen. De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft het beroep bij uitspraak van 8 april 2014 gegrond verklaard wegens schending van de hoorplicht, de uitspraken op bezwaar vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen van de vernietigde uitspraken op bezwaar geheel in stand blijven, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten ten bedrage van € 974 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 44 vergoed.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
Het onderzoek ter zitting bij het Hof heeft plaatsgevonden op 29 januari 2015 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en drs. [A], als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede mr. [B], namens de Inspecteur.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende was in het jaar 2006 als accountant werkzaam voor ‘[C] B.V.’. Deze vennootschap maakte onderdeel uit van de fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting van ‘[D] B.V.’. Belanghebbende had destijds 50 percent van de aandelen in laatstgenoemde vennootschap en was hiervan, tezamen met zijn hierna te noemen echtgenote, directeur-grootaandeelhouder.
Belanghebbende was in het jaar 2006 gehuwd met mevrouw [E] (hierna: de echtgenote). De echtgenote was directeur-grootaandeelhouder van ‘[D] B.V.’. De echtgenote had destijds 50 percent van de aandelen in laatstgenoemde vennootschap.
Belanghebbende beschikte voor de fiscale advisering van zijn aangiften niet over een vaste adviseur, maar maakte per aangiftejaar gebruik van de diensten van een andere adviseur. Namens belanghebbende is voor het jaar 2006 aangifte voor de IB/PVV gedaan door een adviseur die gebruikmaakte van het beconnummer [000000]. De aangifte is op 3 maart 2009 ontvangen door de Inspecteur.
Met dagtekening 12 maart 2010 heeft de Inspecteur een boekenonderzoek aangekondigd bij belanghebbende met als doel het vaststellen van de aanvaardbaarheid van de aangiften inkomstenbelasting voor de jaren 2005 tot en met 2007. Gelijktijdig heeft de Inspecteur een boekenonderzoek aangekondigd bij de echtgenote van belanghebbende naar de aanvaardbaarheid van haar aangiften inkomstenbelasting over voornoemde jaren. Tevens heeft de Inspecteur een deelonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften vennootschapsbelasting over de jaren 2005 tot en met 2007 van ‘[D] B.V.’.
Bij de onder 2.4 genoemde (deel-)onderzoeken, deels gehouden ten kantore van ‘[D] B.V.’ aan de ‘[a-straat] 5’ te [L] – tevens echtelijke woning van belanghebbende en diens echtgenote – op 2 april 2010, en deels gehouden op 30 juli 2010 op het adres van een bevriende relatie, was de heer drs. [A] aanwezig.
Van de resultaten van de vorenbedoelde (deel-)onderzoeken zijn rapporten opgesteld met dagtekening 11 november 2010 respectievelijk 15 november 2010. De in de rapporten opgenomen correcties zijn met belanghebbende besproken. Volgens de rapporten (onder kopje ‘5 Slotopmerkingen’) is belanghebbende akkoord gegaan met een in de rapporten opgenomen correctie ter zake van de rekening-courantschuld van de directie aan [D] B.V. De overige in de rapporten opgenomen correcties worden evenwel door belanghebbende bestreden.
In het tot de gedingstukken behorende controlerapport opgemaakt op 11 november 2010 (het rapport betreffende de resultaten van het boekenonderzoek inzake belanghebbende) is – voor zover hier van belang – het volgende opgenomen:
Beginpagina controlerapport:
“Adviseur : ja”
(…)
Pagina 2:
“2.2 Contactpersonen
Naam : Drs. [A]
Adres : [b-straat] 25
Postcode : [.... ..]
Woonplaats : [M]
Telefoon : [0000001] en [0000002]
De heer [A] was tijdens het onderzoek aanwezig.”
In het controlerapport van 15 november 2010 (betreffende de resultaten van het boekenonderzoek naar de aangiften inkomstenbelasting van de echtgenote) is – voor zover hier van belang – het volgende vermeld:
Beginpagina:
“Adviseur : ja”
Pagina 2:
“2.2. Contactpersonen
Tijdens het onderzoek gaf haar echtgenoot de heer [X] (…) aan de belastingzaken van belastingplichtige te behartigen. Bovendien was onderstaande adviseur gedurende het onderzoek aanwezig.
Naam : Drs. [A]
Adres : [b-straat] 25
Postcode : [.... ..]
Woonplaats : [M]
Telefoon : [0000001] en [0000002]”
Naar aanleiding van de resultaten van het boekenonderzoek is aan belanghebbende met dagtekening 8 januari 2011 de in geschil zijnde navorderingsaanslag IB/PVV 2006 opgelegd en zijn bij beschikkingen heffingsrente in rekening gebracht en een vergrijpboete opgelegd.
Belanghebbende stond in de gemeentelijke basisadministratie (hierna: GBA) van 1 januari 2011 tot 3 mei 2011 op het adres [a-straat] 5 te [L] ingeschreven. De navorderingsaanslag IB/PVV 2006 is verzonden naar dit adres.
Omdat belanghebbende en diens echtgenote met elkaar in onmin leefden, heeft belanghebbende in juni 2010 de woning aan de [a-straat] 5 te [L] verlaten en zich gevestigd op het adres [c-straat] 161 te [N]. Volgens het GBA was dit laatste adres in de periode 4 mei 2011 tot en met 5 september 2011 evenwel niet bekend.
Betreffende de navorderingsaanslag IB/PVV 2006 is een aanmaning met dagtekening 21 februari 2011 verzonden naar het adres [c-straat] 161 te [N].
De Ontvanger heeft op 28 februari 2011 uitstel van betaling verleend, om belanghebbende in de gelegenheid te stellen (pro forma) bezwaar aan te tekenen tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2006.
Na het uitblijven van een bezwaarschrift van de zijde van belanghebbende, heeft de Ontvanger op 1 april 2011 het verleende uitstel van betaling ingetrokken.
Tot de gedingstukken behoort een ongedateerde brief van belanghebbende waarin hij pro forma bezwaar maakt tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2006 en waarin hij aankondigt de gronden van zijn bezwaar op korte termijn toe te zenden. Deze brief is na ontvangst van de aanmaning van 21 februari 2011 verzonden.
Tot de stukken van het geding behoort voorts een brief van belanghebbende van 9 april 2011, ontvangen door de Inspecteur op 10 mei 2011, waarin belanghebbende schrijft dat hij pro forma bezwaar heeft gemaakt en hierop nog geen reactie heeft ontvangen. De Inspecteur heeft belanghebbendes brief van 9 april 2011 aangemerkt als een bezwaarschrift en een verzoek om ambtshalve vermindering.
Namens belanghebbende heeft [A] met dagtekening 17 juni 2010 het pro forma bezwaar gemotiveerd.
Belanghebbende is, ondanks zijn verzoek, in de bezwaarfase niet door de Inspecteur gehoord.
Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 25 juli 2013 heeft de Inspecteur het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, de aanslag en de daarin begrepen beschikkingen gehandhaafd en het verzoek om ambtshalve vermindering afgewezen.
De Rechtbank heeft het hiertegen ingestelde beroep gegrond verklaard wegens schending van de hoorplicht, de uitspraken op bezwaar vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen van de vernietigde uitspraken op bezwaar geheel in stand blijven nu het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten ten bedrage van € 974 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 44 vergoed.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard door de Inspecteur.
Belanghebbende beantwoordt de in geschil zijnde vraag ontkennend en voert daarvoor in hoger beroep aan dat de Inspecteur in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel heeft gehandeld nu hij heeft nagelaten een afschrift van de navorderingsaanslag aan de gemachtigde te zenden, terwijl de Inspecteur wist of behoorde te weten dat belanghebbende gebruik maakte van een gemachtigde. Voorts verwijt belanghebbende de Inspecteur schending van het vertrouwensbeginsel omdat de Inspecteur de schijn zou hebben gewekt dat hij de gemachtigde van belanghebbende in kennis zou stellen van het verdere verloop van de controle en daarmee van de navorderingsaanslag. Ook beroept belanghebbende zich op verschoonbaarheid als bedoeld in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht nu hij en zijn ex-echtgenote ten tijde van het opleggen van de navorderingsaanslag in onmin met elkaar leefden en zij weigerde de poststukken door te zenden en de navorderingsaanslag eerst in mei 2011 aan hem heeft afgegeven. Ten slotte stelt belanghebbende dat hij uitlatingen van de Inspecteur met betrekking tot de toezending van het controlerapport heeft opgevat als een geruststellende verklaring.
De Inspecteur beantwoordt de in geschil zijnde vraag bevestigend en bestrijdt de stellingen van belanghebbende.
Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting. Hierbij merkt het Hof op dat de Inspecteur ter zitting van het Hof ondubbelzinnig en zonder voorbehoud heeft verklaard dat hij de bij beschikking opgelegde vergrijpboete zal vernietigen.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank voor zover dit betrekking heeft op de instandlating van de rechtsgevolgen van de uitspraken op bezwaar van de Inspecteur en tot ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.