Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 17-03-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:2041, 14/00774

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 17-03-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:2041, 14/00774

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
17 maart 2015
Datum publicatie
27 maart 2015
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2015:2041
Zaaknummer
14/00774

Inhoudsindicatie

Zuiveringsheffing. Proceskostenvergoeding in bezwaar terecht geweigerd? Herroeping aanslag wegens onrechtmatigheid?

Uitspraak

Afdeling belastingrecht

Locatie Arnhem

nummer 14/00774

uitspraakdatum: 17 maart 2015

Uitspraak van de vierde enkelvoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 30 juni 2014, nummer Awb 13/1765, in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaar van GBLT Gemeente- en waterschapsbelastingen (hierna: de heffingsambtenaar)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

Aan belanghebbende is door de heffingsambtenaar namens het Waterschap Zuiderzeeland voor het jaar 2013 een aanslag in de zuiveringsheffing opgelegd van € 173,31, berekend naar 3 vervuilingseenheden (v.e.’s).

1.2

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar het bezwaar gegrond verklaard en de aanslag zuiveringsheffing verder verminderd tot € 57,77 (1 v.e.).

1.3

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5

Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.

1.6

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 maart 2015 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord zijn gemachtigde, [A], alsmede namens de heffingsambtenaar [B].

1.7

Belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd.

1.8

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

Belanghebbende heeft tot juli 2011 samengewoond met [C] op het adres [a-straat] 102 te [Z]. Zij is daarna in een verzorgingshuis opgenomen.

2.2

Op 21 februari 2013 is de verhuizing van [C] in de Basisregistratie personen (hierna: BRP) opgenomen.

2.3

In het aanslagbiljet met als dagtekening 28 februari 2013 heeft de heffingsambtenaar diverse aanslagen opgelegd, waaronder de aanslag zuiveringsheffing, en bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 102 te [Z] vastgesteld. Op het biljet staat vermeld dat het een aanslag zuiveringsheffing naar een meerpersoonshuishouden betreft. In de toelichting bij het biljet wordt voor vragen verwezen naar de website van Tricijn belastingen, één van de rechtsvoorgangers van GBLT.

2.4

De heffingsambtenaar heeft naar aanleiding van de onder 2.2 genoemde mutatie in de BRP op 5 maart 2013 de aanslag zuiveringsheffing ambtshalve verminderd, tot een aanslag berekend naar 1 v.e. voor de periode van 21 februari 2013 tot en met 31 december 2013.

2.5

Met als dagtekening 8 april 2013 heeft de gemachtigde van belanghebbende bij in één geschrift vervatte bezwaarschriften ingediend tegen de beschikking op grond van de Wet WOZ en de aanslag zuiveringsheffing . Daarbij is verzocht om een vergoeding van de kosten op grond van artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)

2.6

In zijn brief van 30 mei 2013 heeft de gemachtigde van belanghebbende de heffingsambtenaar in gebreke gesteld vanwege het niet doen van uitspraak.

2.7

De heffingsambtenaar heeft in zijn brief van 5 juni 2013 gereageerd op de ingebrekestelling. Hij stelt daarin dat de ingebrekestelling prematuur is, omdat de beslistermijn voor een bezwaarschrift conform artikel 30, achtste lid, van de Wet WOZ tot en met 31 december 2013 loopt.

2.8

De gemachtigde van belanghebbende heeft hierop in zijn brief van 1 juli 2013 gereageerd, dat het bezwaar zich mede richt tegen de aanslag zuiveringsheffing.

2.9

De heffingsambtenaar heeft op 10 juli 2013 het bezwaar tegen de aanslag zuiveringsheffing toegewezen, de aanslag zuiveringsheffing verminderd tot een aanslag berekend naar 1 v.e. voor het gehele jaar 2013, een dwangsom toegekend en het verzoek om een proceskostenvergoeding afgewezen.

2.10

In de Verordening zuiveringsheffing Waterschap Zuiderzeeland 2013 (hierna: de Verordening) is het volgende bepaald:

Artikel 17 Vervuilingswaarde van woonruimten

1. In afwijking van artikel 8, eerste lid, wordt de vervuilingswaarde van de stoffen die vanuit een woonruimte worden afgevoerd, gesteld op drie vervuilingseenheden. De vervuilingswaarde van de stoffen die vanuit een door één persoon gebruikte woonruimte worden afgevoerd wordt gesteld op één vervuilingseenheid.

(…)

3. Indien de in het eerste lid bedoelde situatie dat een woonruimte wordt gebruikt door één persoon ontstaat in de loop van het heffingsjaar, wordt de vervuilingswaarde, op één vervuilingseenheid vastgesteld met ingang van de eerste dag die volgt op de dag waarop die situatie is ontstaan.

4. Indien de in het derde lid bedoelde situatie onstaat [Hof: ontstaat] ná de dagtekening van de aanslag, bestaat aanspraak op vermindering. De heffingsplichtige moet daartoe een aanvraag indienen bij de ambtenaar belast met de heffing.”

2.11

In de toelichting op artikel 17, vierde lid, van de Verordening is het volgende opgemerkt:

“Omdat de aanslag voor een woonruimte meestal al aan het begin van het heffingsjaar wordt opgelegd, moet de verordening voorzien in een regeling waardoor aanspraak op vermindering kan worden gemaakt. Dit gebeurt door middel van een aanvraag in de zin van artikel 132, eerste lid, Waterschapswet. Deze moet worden ingediend binnen zes weken nadat de omstandigheid zich heeft voorgedaan. De vermindering kan door de ambtenaar belast met de heffing ook ambtshalve worden verleend.”

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

In geschil is of de heffingsambtenaar terecht heeft geweigerd een proceskostenvergoeding toe te kennen voor de behandeling van het door belanghebbendes gemachtigde ingediende bezwaar. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de heffingsambtenaar beantwoordt deze bevestigend.

3.2

Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben partijen ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.3

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de heffingsambtenaar en toekenning van een proceskostenvergoeding voor het ingediende bezwaar.

3.4

De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing