Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 24-03-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:2213, 14/00310
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 24-03-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:2213, 14/00310
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 24 maart 2015
- Datum publicatie
- 3 april 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2015:2213
- Zaaknummer
- 14/00310
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Aftrek rente eigen woning. Aftrek kosten van levensonderhoud. Langlopende echtscheiding.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
Nummer 14/00310
uitspraakdatum: 24 maart 2015
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 18 februari 2014, nummer AWB 13/4378, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Nijmegen (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 51.586 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 10.786. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 222.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 18 februari 2014 ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank bij brief van 28 maart 2014 hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 februari 2015 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende alsmede [A] namens de Inspecteur, bijgestaan door [B].
Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en afschriften daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende, geboren [in] 1942, is [in] 1977 in de gemeente [C] in algehele gemeenschap van goederen gehuwd met [D], geboren [in] 1949 (hierna: de partner). Tot de huwelijksboedel behoorde de eigen woning, gelegen aan de [a-straat] 3 te [L] (hierna: de eigen woning). Belanghebbende en de vrouw hebben tot 26 maart 2014 op dit adres ingeschreven gestaan in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens.
De vrouw heeft in 2005 een verzoek tot echtscheiding ingediend bij de rechtbank Arnhem. Bij voorlopige voorzieningen is het gebruik van de eigen woning toegewezen aan de vrouw en is bepaald dat belanghebbende in het levensonderhoud van de vrouw moet voorzien en de woonlasten van de eigen woning voor zijn rekening moet nemen. De echtscheiding is [in] 2006 door de rechtbank Arnhem uitgesproken. De inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in het register van de burgerlijke stand is, na een verzoek van de vrouw, op last van de officier van justitie op 24 augustus 2006 weer doorgehaald. De vrouw heeft tegen de echtscheidingsbeschikking op 16 augustus 2006 hoger beroep ingesteld.
Belanghebbende ontving nadat hij vijfenzestig jaar werd een AOW-uitkering voor gehuwden met een partnertoeslag.
Voor de jaren tot en met 2008 heeft belanghebbende als gehuwde aangifte gedaan voor de IB/PVV.
Belanghebbende en de vrouw hebben op 8 december 2008 ten overstaan van notaris mr. [E] te [M] (hierna: de notaris) – onder meer – verklaard dat de echtscheiding niet is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, dat zij hun huwelijk niet wensen te ontbinden en dat zij de tussen hen bestaande wettelijke gemeenschap van goederen wensen op te heffen. De vrouw heeft de daartoe strekkende verklaring niet ondertekend. Door de notaris is op 8 december 2008 een conceptakte opgemaakt ter zake van een verdeling met huwelijkse voorwaarden. De weigering van de vrouw daaraan mee te werken is, blijkens een telefoonnotitie van belanghebbende, door de notaris met de vrouw besproken. Het verzoekschrift tot opheffing van de gemeenschap van goederen is door de notaris ingediend en op 5 januari 2009 bij de rechtbank Arnhem ingekomen waarna die rechtbank bij beschikking van 29 januari 2009 goedkeuring heeft verleend voor het aangaan van huwelijkse voorwaarden conform het door de notaris overgelegde ontwerp. De desbetreffende notariële akte “Verdeling met huwelijkse voorwaarden”, waarin belanghebbende en de vrouw tevens verklaren dat zij hun huwelijk niet wensen te ontbinden, is verleden op 28 april 2009. Ter zake van de eigen woning, een in Frankrijk gelegen tweede woning en – kort gezegd – de daarmee verband houdende geldleningen is in die akte opgenomen (onderdeel 2) dat tussen de echtgenoten een (beperkte) gemeenschap van goederen zal bestaan met verrekenbeding voor het geval de echtgenoten niet gelijkelijk in de kosten bijdragen.
Op 4 mei 2009 hebben belanghebbende en de vrouw alsnog de in 2.5 genoemde verklaring en volmacht ondertekend en heeft de vrouw verklaard onherroepelijke volmacht en opdracht te geven aan haar advocaat om alle procedures betreffende de echtscheiding in te trekken zodat daarmee alle voorlopige voorzieningen komen te vervallen en belanghebbende gerechtigd is om in de eigen woning te verblijven. Bij beschikking van 29 september 2009 van het gerechtshof Arnhem, sector civiel recht, heeft het gerechtshof overwogen dat de vrouw haar gronden voor het hoger beroep niet heeft gehandhaafd en is de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek in hoger beroep.
[in] 2009 is de beschikking van de rechtbank Arnhem waarbij de echtscheiding tussen belanghebbende en de vrouw is uitgesproken, alsnog ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente [C].
In elk geval vanaf 6 mei 2009 verbleef belanghebbende weer met de vrouw in de eigen woning welke samenwoning tot in 2014 voortduurde. Tot 2 september 2010 hanteerde belanghebbende volgens de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens als postadres een postbusnummer in de gemeente [N]. Belanghebbende woont sinds 26 maart 2014 op het adres [b-straat] 8 te [Z], welk adres hij voordien eveneens gebruikte als postadres. Het betreft de woning van de overleden moeder van belanghebbende die leeg stond en die werd beheerd door de broer van belanghebbende.
Belanghebbende heeft met de vrouw de woning in Frankrijk van 22 tot en met 26 juli 2009 bezocht.
Belanghebbende heeft op 31 maart 2011 voor 2009 aangifte IB/PVV gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 49.024 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 10.786. De inkomsten uit voormalige arbeid bestaan uit een AOW-uitkering van € 17.944 (gehuwden met partnertoeslag) en een pensioen van het ABP van € 46.596. In de aangifte heeft belanghebbende als aftrekpost opgenomen het volledige door hem betaalde bedrag van € 7.967 aan rente en kosten van de eigen woning alsmede een bedrag van € 5.055 wegens aan de vrouw betaalde kosten voor levensonderhoud. De vragen naar een huisgenoot/echtgenoot, de gehuwdenstatus voor een deel van het jaar en het fiscaal partnerschap voor het gehele jaar, zijn door belanghebbende bevestigend beantwoord. Belanghebbende heeft voorts om toekenning van de alleenstaande ouderenkorting verzocht.
Ook de vrouw heeft voor 2009 aangifte IB/PVV gedaan, en wel op 28 april 2011. De vrouw heeft in haar aangifte een aftrek ter zake van rente en kosten van de eigen woning vermeld van € 3.851 alsmede, bij de rendementsgrondslag, de helft van de waarde van de woning in Frankrijk.
Belanghebbende noch de vrouw heeft het aangiftebiljet voor 2009 van de ander mede ondertekend ter bevestiging van de keuze van fiscaal partnerschap.
De Inspecteur heeft de aanslagen IB/PVV van belanghebbende en de vrouw beide vastgesteld op 25 juli 2012. Daarbij is de aangifte van de vrouw gevolgd. De Inspecteur heeft het belastbare inkomen uit werk en woning van belanghebbende vastgesteld op € 51.586, berekend als volgt:
Inkomen volgens de aangifte € 49.024
Bij: lagere aftrek kosten eigen woning € 3.851 +
Af: 50 percent huurwaardeforfait eigen woning € 1.289 -
Vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning € 51.586
In afwijking van de aangifte van belanghebbende heeft de Inspecteur een aftrek ter voorkoming van dubbele belastingen toegepast over een vermogen van € 160.000, de helft van de waarde van de woning in Frankrijk.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is of belanghebbende het gehele bedrag aan betaalde rente en kosten met betrekking tot de eigen woning bij het berekenen van zijn inkomen uit werk en woning in aanmerking mag nemen. Indien deze vraag ontkennend moet worden beantwoord is in geschil of belanghebbende recht heeft op (een aanvullende) aftrek ter zake van betaalde kosten van levensonderhoud van de vrouw. Voorts is in geschil of belanghebbende recht heeft op de alleenstaande ouderenkorting. Voor de beantwoording van deze vragen is mede van belang of belanghebbende gedurende een relevant gedeelte van 2009 moet worden aangemerkt als duurzaam gescheiden levend van de vrouw.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, en die van de Inspecteur, en tot vermindering van de aanslag.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.