Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 31-03-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:2563, 14/00484 t/m 14/00487
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 31-03-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:2563, 14/00484 t/m 14/00487
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 31 maart 2015
- Datum publicatie
- 10 april 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2015:2563
- Zaaknummer
- 14/00484 t/m 14/00487
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Bron van inkomen? Objectieve voordeelsverwachting ? Advieswerkzaamheden door orthopedisch chirurg.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummers 14/00484 tot en met 14/00487
uitspraakdatum: 31 maart 2015
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , wonende te [Z] (hierna: belanghebbende),
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 3 april 2014, nummers AWB 13/1895, 13/2096, 13/2097 en 13/2098, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende zijn gelijktijdig met het vaststellen van de aan belanghebbende opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) voor de jaren 2005 tot en met 2008, de bedragen van het verlies uit werk en woning voor die jaren bij beschikkingen vastgesteld op respectievelijk € 6.813, € 11.748, € 6.833 en € 6.526. Tevens is voor de jaren 2005 en 2007 een bedrag van respectievelijk € 158 en € 336 aan heffingsrente in rekening gebracht.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 8 juli 2010 de verliesbeschikking voor het jaar 2005 gehandhaafd en de beschikking heffingsrente voor dat jaar verminderd tot een bedrag van € 141.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen. De rechtbank Haarlem heeft bij uitspraak van 22 juli 2011, nummer AWB 10/4279, het beroep gegrond verklaard vanwege schending van de hoorplicht, de uitspraken op bezwaar vernietigd en de Inspecteur opgedragen opnieuw op de bezwaren tegen de verliesbeschikking 2005 en beschikking heffingsrente te beslissen.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 4 maart 2013 de verliesbeschikking voor het jaar 2005 gehandhaafd en de beschikking heffingsrente verder verminderd tot een bedrag van € 132.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 25 februari 2013 de verliesbeschikking voor het jaar 2006 gehandhaafd.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 4 maart 2013 de verliesbeschikking voor het jaar 2007 alsmede de beschikking heffingsrente voor dat jaar gehandhaafd.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 4 maart 2013 het verlies voor het jaar 2008 verhoogd tot een bedrag van € 6.773.
Belanghebbende is tegen voornoemde uitspraken in beroep gekomen. De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft bij uitspraak van 3 april 2014, nummers AWB 13/1895, 13/2096, 13/2097 en 13/2098, het beroep inzake de in bezwaar voor het jaar 2005 toegekende proceskostenvergoeding gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar inzake de proceskostenvergoeding vernietigd, de in bezwaar voor het jaar 2005 gemaakte proceskosten vastgesteld op € 11,51, en de beroepen voor het overige ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft bij brief van 14 mei 2014, ingekomen bij de informatiebalie van het arrondissement Gelderland op 15 mei 2014, tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 februari 2015 te Arnhem. De zaken met de nummers 14/00484 tot en met 14/00487 zijn gezamenlijk behandeld. Belanghebbende is verschenen. Namens de Inspecteur is verschenen [A].
Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Feiten
Belanghebbende, geboren in 1950, is sinds 1982 orthopedisch chirurg. Tot 1995 was hij als zodanig in dienstbetrekking werkzaam. Nadien is hij niet meer als orthopedisch chirurg in dienstbetrekking werkzaam geweest.
In de onderhavige jaren (2005 tot en met 2008) heeft belanghebbende onbezoldigd werkzaamheden als orthopedisch chirurg verricht. Dat was nodig om voor registratie in het zogenoemde BIG-register in aanmerking te komen. Bij zijn aangiften heeft belanghebbende als kosten opgevoerd uitgaven voor onder meer beroepsverenigingen, boeken, vaktijdschriften en herregistratie in BIG-register. Vanaf 2001 geniet belanghebbende soms vergoedingen voor adviezen die hij uitbrengt op zijn vakgebied.
Belanghebbende heeft in de jaren vanaf 1996 ter zake van zijn werkzaamheden als orthopedisch chirurg steeds een negatief resultaat aangegeven. In de jaren 2001 tot en met 2008 heeft belanghebbende ter zake van deze werkzaamheden, daaronder mede begrepen de advieswerkzaamheden die hij uitbrengt op zijn vakgebied, (hierna: de werkzaamheden) het volgende aangegeven:
2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008
Inkomsten € 928 0 0 1.580 0 0 750 500
Kosten 4.197 5.122 5.193 4.757 4.497 4.935 4.962 5.603
Resultaat - 3.269 - 5.122 - 5.193 - 3.177 - 4.497 - 4.935 - 4.212 - 5.103
In de gerechtelijke procedure voor het jaar 1997 was de vraag aan de orde of de hiervoor genoemde kosten zijn aan te merken als kosten tot verwerving van inning en behoud van inkomsten als bedoeld in artikel 35, lid 1, Wet op de inkomstenbelasting 1964. Nadat de Hoge Raad op 7 november 2003, nr. 37.862, arrest had gewezen waarbij de zaak werd verwezen naar Hof Den Haag, is belanghebbende door dat hof bij uitspraak van 18 mei 2004, nr. 03/03114, in het gelijk gesteld. Naar aanleiding van deze uitspraak heeft de Inspecteur belanghebbende bij brief van 9 juni 2004 onder ander het volgende geschreven:
“Op 18 mei 2004 werd door Hof ’s-Gravenhage uitspraak gedaan met betrekking tot de door u gevoerde procedure tegen de aanslag inkomstenbelasting/premie/volksverzekeringen 1997. Bij de vaststelling van de belastbare inkomens over 1998 tot en met 2000 is toegezegd dat de uitkomst van deze procedure ook voor deze jaren zal gelden.
Ik zal ten aanzien van de uitspraak van het Hof ’s-Gravenhage geen voorstel tot cassatie indienen. Hiervoor acht ik het belang te gering. Wel behoud ik mij het recht voor deze kwestie met betrekking tot 2001 opnieuw aan de orde te stellen”.
De Inspecteur heeft de aanslag IB/PVV 2001 ambtshalve opgelegd omdat niet tijdig aangifte was gedaan. In bezwaar heeft belanghebbende alsnog een ingevuld aangiftebiljet ingediend waarin een negatief resultaat uit de werkzaamheden is opgevoerd van € 3.269. Bij uitspraak op bezwaar van 20 oktober 2004 is de Inspecteur tegemoet gekomen aan het bezwaar van belanghebbende en heeft hij de aanslag IB/PVV 2001 verminderd overeenkomstig de ingediende aangifte.
De Inspecteur heeft ook de aanslag IB/PVV 2002 ambtshalve opgelegd omdat niet tijdig aangifte was gedaan. Ook voor dat jaar heeft belanghebbende in bezwaar alsnog een ingevuld aangiftebiljet ingediend waarin een negatief resultaat uit de werkzaamheden is opgevoerd. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het negatieve resultaat niet in aanmerking genomen, hetgeen is bevestigd door de uitspraak van Rechtbank Haarlem 10 oktober 2007, nr. 06/10738. In hoger beroep heeft Hof Den Haag 12 oktober 2011, nr. 11/00195 na cassatie, onder meer geoordeeld dat belanghebbende redelijkerwijs niet kon verwachten met zijn bekwaamheden als orthopedisch chirurg positieve opbrengsten te realiseren, zodat voor een aftrek van de kosten geen plaats is. De Hoge Raad heeft in het arrest van 29 juni 2012, nr. 11/05170, het cassatieberoep van belanghebbende tegen de hofuitspraak ongegrond verklaard onder verwijzing naar artikel 81 Wet op de rechterlijke organisatie.
Ook in de gerechtelijke procedures voor de jaren 2003 en 2004 was de vraag aan de orde of belanghebbende een negatief resultaat uit de werkzaamheden in aanmerking kon nemen. Hof Amsterdam heeft in zijn uitspraak van 12 juli 2012, nrs. 10/00054 en 10/00055, ECLI:NL:GHAMS:2012:BX2314 uiteindelijk geoordeeld dat geen sprake is van een bron van inkomen zodat het negatieve resultaat niet in aanmerking kon worden genomen.
De Inspecteur heeft de aanslag IB/PVV 2006 opgelegd overeenkomstig de ingediende aangifte.
De Rechtbank heeft met betrekking tot de in geschil zijnde jaren 2005 tot en met 2008 onder meer geoordeeld dat de werkzaamheden van belanghebbende niet als bron van inkomen kunnen worden aangemerkt, zodat de daarmee behaalde verliezen niet in aanmerking worden genomen. In dat verband heeft de Rechtbank verwezen naar de uitspraak van Hof Amsterdam 12 juli 2012, nrs. 10/00054 en 10/00055, waarin ten aanzien van belanghebbende voor de jaren 2003 en 2004 in gelijke zin is geoordeeld. Verder heeft de Rechtbank het beroep op het vertrouwensbeginsel afgewezen, evenals het verzoek om vergoeding van immateriële schade vanwege overschrijding van de redelijke termijn.
3 Geschil
In geschil is of belanghebbende in de onderhavige jaren een verlies in aanmerking kan nemen ter zake van de werkzaamheden. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de werkzaamheden een bron van inkomen vormen. Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend, de Inspecteur ontkennend. Bij een bevestigende beantwoording van de bronvraag is tussen partijen niet in geschil dat het (negatieve) resultaat tot het resultaat uit een werkzaamheid in de zin van artikel 3.94 Wet inkomstenbelasting 2001 moet worden gerekend.
Verder beroept belanghebbende zich met betrekking tot de bronvraag op het vertrouwens- en het gelijkheidsbeginsel. Belanghebbende betoogt subsidiair dat sprake is van aftrekbare scholingsuitgaven. Voorts betoogt belanghebbende dat de aanslag IB/PVV 2005 moet worden vernietigd omdat op het aanslagbiljet abusievelijk is vermeld dat over 2005 geen aangifte is ingediend en dat het inkomen daarom is geschat. Belanghebbende betoogt verder dat de Rechtbank ten onrechte geen vergoeding van immateriële schade heeft toegekend vanwege overschrijding van de redelijke termijn.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraken van de Inspecteur, tot verhoging van de vastgestelde verliezen en tot toekenning van een vergoeding van immateriële schade. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Ter zitting heeft belanghebbende desgevraagd bevestigd dat de griffier van de Rechtbank in augustus 2014 het teveel betaalde griffierecht van € 44 heeft gerestitueerd.